Voor natuurlijke personen met een piek in hun belastbaar inkomen kan kiezen voor middeling leiden tot een lagere belastingdruk. Daarbij moet men wel letten op het drempelbedrag van € 545.
Fluctuerend inkomen
Veel natuurlijke personen hebben een tamelijk constant inkomen. Anderen hebben een inkomen dat per jaar nogal kan verschillen. Daarbij kan men denken aan ondernemers in fluctuerende markten. Maar ook een ondernemer in een meer stabiele markt kan een piek in zijn fiscale winst meemaken als hij bijvoorbeeld een reserve moet laten vrijvallen. Een andere situatie waarin iemand een veel hoger inkomen dan eerst kan ontvangen is de werkloze die de arbeidsmarkt betreedt.
Progressief tarief
Financieel gezien kan zo’n piek in het inkomen aardig zijn, fiscaal valt dat een beetje tegen. Dit komt doordat het inkomen in box 1 progressief belast is. Het is mogelijk dat een belastingplichtige met een sterk wisselend inkomen in twee jaren alleen in de eerste schijf valt (tarief inclusief alle premies volksverzekeringen 33,10%) en in een derde jaar in de hoogste tariefschijf van 52%. Door de progressieve tarieven kan hij over deze drie perioden meer belasting verschuldigd zijn dan wanneer hij ieder jaar evenveel had verdiend.
Middelingstijdvak
De Belastingdienst komt dit probleem tegemoet door belastingplichtigen de mogelijkheid te bieden om hun inkomen te middelen. De belastingplichtige moet wel gedurende een tijdvak van drie aaneengesloten kalenderjaren binnenlands belastingplichtige zijn geweest. Dit tijdvak heet het middelingstijdvak. In beginsel mag de belastingplichtige zelf het middelingstijdvak uitkiezen. Maar het middelingstijdvak mag geen kalenderjaar bevatten, dat al eens tot een ander middelingstijdvak heeft behoord.
Middeling
Middeling werkt als volgt. Nadat de belastingplichtige het middelingstijdvak heeft gekozen, wordt het belastbare inkomen uit werk en woning van elk van jaren in het middelingstijdvak berekend. Vervolgens vindt een optelling van deze inkomens plaats. De som wordt door drie gedeeld om zo een gemiddeld inkomen uit werk en woning te krijgen. Vervolgens berekent de belastingplichtige hoeveel belasting hij over het gemiddeld inkomen uit werk en woning moet betalen in de jaren van het middelingstijdvak. Daarbij mag hij geen rekening houden met de heffingskorting. Daarna vergelijkt hij deze herrekende belasting met de werkelijk betaalde belasting in het middelingstijdvak. Ook dan mag hij geen rekening houden met heffingskortingen. Is in een bepaald jaar geen aanslag opgelegd, dan wordt voor dat jaar de belasting gesteld op de voorheffingen over het inkomen uit werk en woning vermeerderd met de daarbij toegepaste heffingskortingen.
Middelingsteruggaaf
Voor zover het verschil tussen werkelijk betaalde belasting en herrekende belasting meer bedraagt dan € 545, kan men een middelingsteruggaaf vragen. Dit gebeurt via een verzoek, dat men in beginsel binnen 36 maanden moet indienen nadat de aanslagen, voorheffingen en beschikkingen om geen aanslag op te leggen over de jaren van het middelingstijdvak onherroepelijk zijn geworden. De zaak is anders als de fiscus over een jaar van het middelingstijdvak navordert, naheft of bij beschikking een aanslag vermindert vanwege een verrekening van een box 1-verlies, terwijl op het moment van onherroepelijk worden van deze navorderingsaanslag, naheffingsaanslag of beschikking meer dan 34 maanden van de 36 maanden verstreken zijn. In dat geval kan de belastingplichtige het verzoek indienen binnen twee maanden na het onherroepelijk worden van de navorderingsaanslag, naheffingsaanslag of beschikking. De inspecteur beslist via een beschikking of hij het verzoek honoreert of afwijst. Wie het niet eens is met de beschikking kan daartegen bezwaar aantekenen.
Drempel
Voor Hof Amsterdam stelde een man dat de drempel van € 545 alleen gold als voorwaarde voor het verlenen van een middelingsteruggaaf. Volgens hem moest de Belastingdienst de hele middelingsteruggaaf terugbetalen zodra deze meer was dan de drempel. Het hof wees belanghebbende erop dat de wet nadrukkelijk stelt dat de inspecteur de drempel in mindering moet brengen op de middelingsteruggaaf. Dit was ook de bedoeling van de wetgever, die niet wilde dat het verschil te groot werd tussen belastingplichtigen die de drempel net niet halen en zij die de drempel net wel halen.
Wet: artikel 3.154, vijfde lid IB 2001
Meer informatie: Bron: Hof Amsterdam, 22 mei 2012 (gepubliceerd op 30 mei 2012), LJN: BW6758
Geef een reactie