Als een bv een pand bewust tegen een te lage prijs verkoopt aan haar dga, riskeert deze dga zowel een navorderingsaanslag IB als een naheffingsaanslag overdrachtsbelasting.
Twee broers hielden ieder 50% van de aandelen in een bv. De activiteiten van deze bv bestonden voornamelijk uit het exploiteren van vastgoed. Op 19 april 2007 verleende een gemeente de bv een bouwvergunning om de indeling van twee onroerende zaken te wijzigen. Deze onroerende zaken mochten daardoor één winkel vormen. Op 3 maart 2011 verkocht de bv de desbetreffende onroerende zaken aan de broers voor € 8.450.000. De Belastingdienst kwam naderhand tot de mening dat de werkelijke waarde van de onroerende zaken veel hoger was. Uiteindelijk stelde de fiscus de waarde op € 18.180.000. Het verschil was volgens de inspecteur een verkapte winstuitdeling, waarover hij de inkomstenbelasting navordert.
Navordering mogelijk
In een beroepsprocedure constateert Rechtbank Noord-Holland dat de inspecteur een ambtelijk verzuim heeft begaan. Hij heeft namelijk de gewone aanslag opgelegd nadat de rijkstaxateur van de Belastingdienst is begonnen met een onderzoek naar de waarde van de onroerende zaken. Daarom is geen sprake van een nieuw feit. Toch staat de rechtbank navorderen toe, omdat sprake is van kwade trouw. Tijdens het indienen van de aangiftes waren de broers namelijk al in een ver stadium van onderhandelingen over een verhuurovereenkomst. Toch hadden zij bij het bepalen van de overdrachtsprijs geen rekening gehouden met deze overeenkomst. De rechtbank oordeelt dat dit wel had gemoeten, maar dat de broers dit bewust nalieten.
Hoogte verkapte winstuitdeling
Door de overdrachtsprijs op een te laag bedrag te stellen, hebben de broers evenmin voldaan aan hun aangifteplicht. Daarom vindt een omkering van de bewijslast plaats. Dat neemt niet weg dat de fiscus een redelijke schatting moet maken. Dat is echter ook gebeurd, aldus de rechtbank. De onroerende zaken liggen op een zogeheten A-locatie, waardoor leegstand niet tot nauwelijks voorkomt. Bovendien zijn de onderhandelingen over de huurovereenkomst al in een ver stadium beland. De rijkstaxateur heeft verder zijn berekening gebaseerd op een redelijke markthuur op grond van referentiepanden. De Belastingdienst heeft de renovatiekosten misschien iets te laag ingeschat, maar al met al ziet de rechtbank geen reden om de navorderingsaanslag te verlagen.
Overdrachtsbelasting
De uitkomst van de waarderingskwesties heeft niet alleen gevolgen voor de inkomstenbelasting. De verkrijging van de onroerende zaak door de broers is namelijk belast met overdrachtsbelasting. Daarbij is de heffingsgrondslag de waarde in het economische verkeer, maar minimaal de overdrachtsprijs. Nu de waarde van de onroerende zaak hoger blijkt te zijn, mag de Belastingdienst overdrachtsbelasting bij de broers naheffen.
Wet: art. 16, eerste lid, 20 en 27e AWR, art. 4.12, onderdeel a Wet IB 2001 en art. 9, eerste lid en 52 WBRV
Bronnen: Rechtbank Noord-Holland 5 augustus 2021 (gepubliceerd 24 augustus 2021), ECLI:NL:RBNHO:2021:6578, AWB 20/591, Rechtbank Noord-Holland 5 augustus 2021 (gepubliceerd 24 augustus 2021), ECLI:NL:RBNHO:2021:6579, AWB 20/592, Rechtbank Noord-Holland 5 augustus 2021 (gepubliceerd 24 augustus 2021), ECLI:NL:RBNHO:2021:6580, AWB 20/596 en Rechtbank Noord-Holland 5 augustus 2021 (gepubliceerd 24 augustus 2021), ECLI:NL:RBNHO:2021:6582, AWB 20/597
Geef een reactie