Volgens Hof Den Bosch hoeven voor de schenkbelasting de op één dag gepasseerde akten van schenking onder schuldigerkenning niet te worden samengenomen. De reden is dat vier van de akten opschortende voorwaarden bevatten, waardoor de schenkingen eerst na het intreden van die voorwaarden fiscaal-juridisch tot stand komen.
Op 7 maart 2013 waren vijf notariële akten van schenking verleden van ouders aan hun zoon. Het betrof een onvoorwaardelijke schenking onder schuldigerkenning van € 10.000. En vier schenkingen onder schuldigerkenning onder een opschortende voorwaarde van eveneens € 10.000. Die opschortende voorwaarde hield in dat de langstlevende van de ouders nog in leven was op een datum in 2014, 2015, 2016 en 2017. De Belastingdienst vond dat hier een schenking had plaatsgevonden ter grootte van de contante waarde van de vijf schenkingen. De rechtbank deelt die zienswijze niet. Zie over de uitspraak van de rechtbank: ‘Afzonderlijke schenkingen dankzij opschortende voorwaarden.’
Het geschil
De inspecteur legt zich niet neer bij de uitspraak van de rechtbank. Hij is in hoger beroep gegaan bij Hof Den Bosch. In geschil is of hier sprake is van één schenking of van vijf afzonderlijke schenkingen.
Vijf overeenkomsten van schenking
Het hof stelt vast dat in civielrechtelijke zin vijf schenkingen zijn gedaan in de vorm van een vorderingsrecht van € 10.000. Net als de rechtbank is het hof van oordeel dat de schenkingen niet als één geheel moeten worden beschouwd. Er zijn vijf afzonderlijke rechtshandelingen, schenkingen, tot stand gekomen. Vier van de vijf schenkingen bevatten een opschortende voorwaarde. Volgens art. 1, lid 9 Successiewet 1956 zijn de schenkingen gespreid in de tijd in vijf verschillende jaren tot stand gekomen.
Verschillen fiscaal en civiel recht
Voor een zelfstandige fiscaalrechtelijke kwalificatie die van de gekozen civielrechtelijke vorm afwijkt, is geen plaats. Het hof ziet niet in waarom de fiscale gevolgen van het op een vrijwel gelijk moment civiel-juridisch overeenkomen van schenkingen onaanvaardbaar is. De wetgever heeft immers voor schenkingen onder opschortende voorwaarden juist beoogd in fiscale zin af te wijken van het civielrechtelijke moment van de totstandkoming. Het hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
Wet: art. 1, lid 9, en art. 18, lid 2 SW 1956
Geef een reactie