Als een belastingadviseur een onjuiste overlijdensaangifte heeft ingediend op basis van het advies van een collega, is in principe geen sprake van kwade opzet.
Na het overlijden van een weduwnaar in september 1995 nam zijn belastingadviseur de rol van bewindvoerder en executeur-testamentair op zich. De adviseur was als bewindvoerder de enige (indirecte)bestuurder van een moeder- en dochtervennootschap. Daarom voerde hij ook de correspondentie met de fiscus over de waarde van vastgoed in de dochtervennootschap. Op 15 augustus 2014 overleed de dochter en enig erfgename van de weduwnaar. Overigens had de weduwnaar enkele goede doelen aangemerkt als zogeheten verwachters. De adviseur diende onder de naam van het belastingadvieskantoor waarvoor hij werkte de aangifte successierecht in.
Verkoop aandelen en vastgoed
Een paar maanden later kocht de persoonlijke holding van de adviseur de aandelen in de dochtervennootschap. De verkoopprijs was volgens de adviseur gelijk aan de fiscale waarde van de aandelen. De holding bleef dit bedrag in rekening-courant schuldig. Vervolgen bracht de adviseur enkele onroerende zaken van de dochtervennootschap in een andere bv in. De aandelen in deze bv verkocht hij aan een derde. De verwachters riepen de adviseur ter verantwoording. Uiteindelijk trad de adviseur af als bestuurder van de moedervennootschap. Ook werden de gevolgen van de aandelen- en vastgoedtransacties zo veel mogelijk teruggedraaid. Maar daarmee was het verhaal voor de adviseur nog niet voorbij. De Belastingdienst meende namelijk dat de fiscale waarde van de nalatenschap veel hoger was. De adviseur zou opzettelijk een onjuiste overlijdensaangifte hebben ingediend. De inspecteur legde daarvoor een vergrijpboete op.
Advies van neef
De belastingadviseur gaat met succes in beroep tegen de boete. Hij stelt dat hij voor het indienen van de overlijdensaangifte advies had gevraagd aan een neef die voor hetzelfde kantoor werkte. Op advies van die neef had de adviseur de waarde van de aandelen voor de inkomstenbelasting op dezelfde manier berekend als voor de erfbelasting. Rechtbank Den Haag vindt dit verhaal aannemelijk. De Belastingdienst stelt wel dat de adviseur laakbaar heeft gehandeld, maar bewijst niet dat hij wist dat de waarde van de aandelen en het vastgoed hoger was. Daardoor is geen sprake van de gestelde opzet. De rechtbank vernietigt dus de vergrijpboete.
Geef een reactie