Als een holding beweert dat door een aandelenverkoop de fiscale eenheid voor de omzet- en of vennootschapsbelasting is beëindigd, moet zij die verkoop aannemelijk kunnen maken.
Op 5 oktober 2000 vond de oprichting van een bv plaats. Deze bv was een financiële houdster- en beheersmaatschappij. Deze holding hield alle aandelen in een werkmaatschappij die een financieel adviesbureau exploiteerde. De dga van de holding verrichtte alle werkzaamheden voor de holding en de werkmaatschappij. Vanaf haar oprichting deed de holding aangifte vennootschapsbelasting (Vpb) als moedermaatschappij van een fiscale eenheid (FE). De dga, de holding en de werkmaatschappij vormden tot 18 oktober 2007 een FE voor de omzetbelasting (OB). Naar aanleiding van een boekenonderzoek legde de Belastingdienst de holding navorderingsaanslagen vennootschapsbelasting en naheffingsaanslagen omzetbelasting op. De holding ging vervolgens in bezwaar en beroep. Zij stelt onder meer dat de fiscus geen aanslagen had mogen opleggen aan de FE. Dit geldt overigens voor zowel de vennootschaps- als de omzetbelasting.
Fiscale eenheid omzetbelasting
De holding meent geen btw-ondernemer te zijn, waardoor evenmin sprake is van een FE voor de btw. Rechtbank Den Haag verwerpt dit standpunt. De dga is in dienst bij de holding en de holding stelt de dga ter beschikking aan de werkmaatschappij. Daarmee handelt de holding als btw-ondernemer. Dat de dga geen deel meer uitmaakt van de FE, doet daar niets aan af. De bv stelt nog dat de financiële verwevenheid tussen de holding en de werkmaatschappij ontbreekt. De holding zou namelijk 50% van de aandelen in de werkmaatschappij hebben vervreemd. Maar zij kan deze gebeurtenis niet aannemelijk maken. De naheffingsaanslag is daarom terecht op naam van de FE OB opgelegd. Wel oordeelt de rechtbank dat de inspecteur een naheffingsaanslag op een te hoog bedrag heeft gesteld. De rechter verlaagt daarom het bedrag van de aanslag.
Fiscale eenheid vennootschapsbelasting
De holding stelt dat de FE Vpb eveneens is geëindigd. Maar ook deze stelling is gebaseerd op de bewering dat de holding 50% van de aandelen in de werkmaatschappij heeft vervreemd. Omdat zij deze stelling niet aannemelijk kan maken, gaat de rechtbank ervan uit dat de FE Vpb eveneens is blijven bestaan. Uiteindelijk matigt de rechtbank wel de opgelegde boetes, maar daar blijft het ook bij.
Wet: art. 20, 67e en 67f AWR, art. 7, vierde lid Wet OB 1968 en art. 15 Wet Vpb 1969
Besluit: art. 28 BBBB
Bronnen: Rechtbank Den Haag 5 oktober 2021 (gepubliceerd 21 oktober 2021), ECLI:NL:RBDHA:2021:11213, SGR 20/1557 en SGR 20/1559 en Rechtbank Den Haag 5 oktober 2021 (gepubliceerd 21 oktober 2021), ECLI:NL:RBDHA:2021:11216, SGR 20/4647, SGR 20/4648, SGR 20/4649, SGR 20/4650 en SGR 20/4651
Geef een reactie