A-G Wattel is van oordeel dat de leenverhoudingen met de buitenlandse vennootschappen voor de financiering van de target commercieel nutteloos zijn. Zij dienen slechts om de Nederlandse belastinggrondslag uit te hollen.
Een moedermaatschappij en haar (klein)dochters waren in Nederland gevestigde bv’s. Zij maakten deel uit van een private equity structuur. De aankoop van de Nederlandse target is gefinancierd. Deels met leningen van (indirecte) aandeelhouders, die niet met de moedermaatschappij zijn verbonden in de zin van artikel 10a lid 4 Wet Vpb 1969. Deze aandeelhouders zijn gevestigd op Guernsey. Ook is de overname gefinancierd met leningen van een bankensyndicaat. Daarvoor moest de moedermaatschappij een arrangement fee betalen van € 8,4 miljoen. Na overname is de target direct gevoegd in een fiscale eenheid met de moedermaatschappij.
Oordeel hof
In geschil is of de rente aftrekbaar is. Eerder oordeelde het Hof Amsterdam dat de rente niet aftrekbaar was vanwege fraus legis. De leningen waren onzakelijk en in commercieel opzicht waren het nutteloze leenverhoudingen. Volgens het hof waren de leenverhoudingen alleen in het leven geroepen om de Nederlandse belastinggrondslag te eroderen. Ook het tussenschuiven van diverse vennootschappen diende geen enkel doel, anders dan het ontwijken van het verbondenheidscriterium.
Kern van het geschil
De moedermaatschappij is in cassatie gegaan. A-G Wattel ziet overeenkomsten met het Hunkemöller-arrest, zie ‘Zakelijke acquisitie, gekunstelde financiering: fraus legis‘. In de kern komt het op hetzelfde neer als in voornoemd arrest. Een private equity fonds brengt eigen vermogen bijeen. Dat vermogen wordt in een tax haven omgezet in vreemd vermogen en verstrekt aan een Nederlands overnamevehikel dat na overname van de target de financieringsrente ten laste van de winst van de target brengt door met de target een fiscale eenheid aan te gaan.
Meeste cassatiemiddelen ongegrond
De moedermaatschappij stelde onder meer dat de loan notes geen onzakelijke leningen zijn. De A-G is van mening dat het hof op goede gronden heeft geoordeeld dat de leningen fiscaal onzakelijk zijn. Ook is hij het met het hof eens dat het verbondeneidscriterium van artikel 10a Wet Vpb 1969 met kunstgrepen is ontweken. Eveneens vindt de A-G de leenverhoudingen in commercieel opzicht nutteloos. Deze zijn er slechts om de Nederlandse belastinggrondslag uit te hollen.
Aard arrangement fee
Een cassatiemiddel vindt de A-G wel gegrond. De moedermaatschappij stelde dat het hof het matchingbeginsel verkeerd had toegepast. Het hof heeft volgens de A-G de bewijslast verkeerd verdeeld. Van belang is of er een wisselwerking bestaat tussen de fee en het rentepercentage, ofwel of partijen de bedoeling hebben gehad, rente vooruit te betalen. Het lijkt de A-G niet logisch de arrangement fee volledig als vooruitbetaalde rente te zien, waarschijnlijk is ook dat in de fee een vergoeding voor een eenmalige bankdienstverlening is begrepen. Die eenmalige vergoeding is wel aftrekbaar. De Belastingdienst moet toegelaten worden om te bewijzen dat de civielrechtelijke afsluitkosten voor de lening, ofwel de arrangement fee, (deels) vooruitbetaalde (rente)kosten zijn.
Geef een reactie