Als de btw-plicht van een leverancier ter discussie staat, moet zijn afnemer die btw-plicht aannemelijk maken als hij de voorbelasting wil aftrekken.
Het Hof van Justitie van de EU kreeg prejudiciële vragen voorgelegd in verband met de volgende zaak. Een Tsjechische handelsvennootschap, een s.r.o., wilde de voorbelasting op afgenomen reclamediensten aftrekken. Maar de Tsjechische belastingdienst kwam erachter dat de directeur van de vennootschap die deze diensten zou hebben geleverd, daarvan niet op de hoogte was. Ook de s.r.o. kon niet aantonen dat de andere vennootschap wel degelijk de leverancier van de diensten was. Daarom weigerde de Tsjechische fiscus de aftrek van voorbelasting.
Fiscus moet btw-aftrek weigeren
Het Hof vindt hierbij van belang dat gezien de feitelijke omstandigheden en de informatie die de s.r.o. verstrekt, gegevens ontbreken die nodig zijn om na te gaan of de werkelijke leverancier belastingplichtig is. Als in dat geval niet vaststaat wie de werkelijke leverancier van de prestaties is, moet de afnemer bewijzen dat de leverancier belastingplichtig is. Lukt hem dat niet, dan moet de fiscus hem de btw-aftrek weigeren. De belastingdienst hoeft daarbij niet te bewijzen dat de afnemer btw-fraude heeft gepleegd. Hetzelfde geldt als de afnemer niet wist en evenmin kon weten dat de afgenomen handelingen onderdeel uitmaakten van fraude.
Richtlijn: art. 168 Richtlijn 2006/112/EG
Wet: art. 15, eerste lid Wet OB 1968
Bron: Hof van Justitie van de EU 9 december 2021, ECLI:EU:C:2021:6043, C-154/20
Geef een reactie