Een ondernemer die geld van een stichting derdengelden opneemt en daarmee schuldeisers benadeelt, riskeert aansprakelijkstelling. Verplichtingen uit zo’n aansprakelijkstelling zijn niet per definitie aftrekbaar van de winst.
Een dga had in 1994 een bv opgericht die taxibedrijven exploiteerde. De dga dreef daarnaast via zijn eenmanszaak een advocatenpraktijk Ten behoeve van deze advocatenpraktijk richtte hij in 1996 een Stichting Derdengelden (SD) op. In 2003 ging de bv die taxibedrijven exploiteerde failliet. De dga verkocht hetzelfde jaar de failliete bv. De dga en de SD gingen zelf failliet op 3 november 2004 respectievelijk 7 februari 2007. De curator ontdekte dat de dga en de andere bestuurder van de SD grote bedragen hadden onttrokken van de SD. Omdat deze opnamen niets te doen hadden met het doel van een derdengeldenrekening, stelde de curator de dga en de andere bestuurder aansprakelijk. Uiteindelijk werd de dga aansprakelijk gesteld voor een bedrag van in totaal € 121.154,60. In 2016 voldeed hij een bedrag van € 3.813. Volgens de man was dit bedrag aftrekbaar van zijn winst uit onderneming als nagekomen bedrijfslast.
Geen nagekomen bewijslast of dotatie voorziening
Maar zowel de Belastingdienst als Hof Den Bosch is het daar niet mee eens. De man maakt niet aannemelijk dat hij het geld uit de SD heeft gehaald ten behoeve van zijn advocatenpraktijk. Hij wijst er wel op dat de oprichting van de SD heeft berust op een wettelijke verplichting die verband hield met de uitoefening van zijn advocatenpraktijk. Maar deze enkele omstandigheid betekent nog niet dat iedere betaling vanaf die rekening als zakelijke uitgave van de onderneming kwalificeert. Dat volgt evenmin uit de ‘Modelovereenkomst kantoor-stichting derdengelden’. Het feitelijke handelen van de man is immers bepalend. De man mag evenmin een egalisatiereserve of een voorziening vormen voor zijn verplichting uit aansprakelijkstelling. Hij voldoet namelijk niet aan de daarvoor vereiste voorwaarden.
Geef een reactie