Wat iemand in het ene jaar verduistert, is ondanks een terugbetaling in een later jaar fiscaal genoten in het jaar van verduistering.
Uit een onderzoek bij betaalproviders bleek dat relatief grote bedragen van een bankrekening op naam van een man waren overgemaakt naar online gokbedrijven. De Belastingdienst besloot daarom de man te vragen naar de herkomst van deze bedragen. De man vertelde dat hij leed aan een gokverslaving maar dat hij de afschriften van de desbetreffende bankrekening niet meer had. De inspecteur wist de afschriften echter op te vragen bij de bank. Uit deze bankafschriften bleek de man naast loonbetalingen van zijn werkgever ook bedragen te hebben ontvangen van twee buitenlandse vennootschappen. Deze vennootschappen waren gelieerd aan de werkgever. Daarop hield de fiscus een derdenonderzoek bij de werkgever. Daarbij gaf de werkgever aan vermoedelijk slachtoffer te zijn geworden van fraude.
Bron van inkomen
Naar aanleiding van alle onderzoeken corrigeerde de inspecteur de belastbare inkomens van de werknemer over de jaren 2014 – 2016. De Belastingdienst meende namelijk dat de werknemer in die jaren in totaal ruim € 330.000 had verduisterd. De inspecteur bestempelde dat bedrag als resultaat uit overige werkzaamheden. De werknemer was het echter niet eens met de correcties die de fiscus toepast en ging in beroep. Maar Rechtbank Noord-Holland oordeelt dat inderdaad sprake is van resultaat uit overige werkzaamheden. De werknemer heeft met zijn deelname aan het economisch verkeer geld verduisterd. Dit deed hij met het oogmerk om voordeel te behalen. Dit voordeel was ook objectief te verwachten. Er is dus sprake van een bron van inkomen.
Inkomen ondanks latere terugbetaling
De werknemer wijst erop dat de civiele rechter op 4 augustus 2021 had geoordeeld dat hij een onrechtmatige daad tegenover zijn werkgever had gepleegd. Daarom moest de werknemer zijn werkgever een bedrag van meer dan € 670.000 betalen. Deze betaling neemt volgens de rechtbank niet weg dat de werknemer in de jaren 2014 – 2016 voordelen uit de verduistering heeft genoten. Hij heeft deze voordelen bewust verzwegen, zodat sprake is van omkering van de bewijslast. Dat de man handelde vanuit een gokverslaving, doet daar niets aan af. Ten slotte oordeelt de rechtbank dat de schatting van de Belastingdienst redelijk is. Deze schatting is namelijk gebaseerd op een cijfermatige analyse van credit (tegoed) boekingen op bankrekeningen die de werknemer aanhield. Het beroep van de man is ongegrond.
Wet: art. 25, derde lid en 27e AWR en art. 3.90 Wet IB 2001
Geef een reactie