In de praktijk komt het voor dat uitzendbureaus een onderkomen regelen en betalen voor hun buitenlandse werknemers. Na een lange procedure van beroepschriften, cassatie en verwijzing bevestigt Hof Den Bosch dat de btw op deze kosten niet zomaar aftrekbaar is als voorbelasting.
Een uitzendbureau stelde in Nederland arbeidskrachten tegen vergoeding ter beschikking aan bedrijven. Het betrof voornamelijk bedrijven die actief waren op het terrein van gevelbouw, afbouw, schilderwerk aan gebouwen enzovoorts. Omdat de uitzendkrachten afkomstig waren uit het buitenland, regelde het uitzendbureau voor hen een onderkomen dicht bij de werklocatie. Het uitzendbureau trok de btw op de kosten van de onderkomens af als voorbelasting. Maar de inspecteur keurde dat niet goed en legde het uitzendbureau een naheffingsaanslag op. Het uitzendbureau ging daarop in beroep. Maar Rechtbank Gelderland verklaarde haar beroep ongegrond. Zie ook NTFR 2017/790 en ‘BUA 1968 geldt ook voor zakelijke huisvestingskosten’. Het uitzendbureau gaf echter niet op en tekende hoger beroep aan. Maar Hof Arnhem-Leeuwarden bevestigde de uitspraak van de rechtbank. Het Besluit uitsluiting aftrek omzetbelasting 1968 (Buaob 1968) sluit immers de aftrek uit van voorbelasting op uitgaven van huisvesting voor personeelsleden.
Wel aftrek bij primair belang voor onderneming
Daarna ging het uitzendbureau in cassatie. De Hoge Raad meende dat het uitzendbureau misschien wel recht op aftrek van voorbelasting had. De specifieke uitsluiting van het Buaob 1968 kent namelijk een uitzondering. Deze uitzondering doet zich voor als bijzondere omstandigheden de ondernemer dwingen tot het afnemen van de desbetreffende prestaties. Dat betekent dat de btw-ondernemer de uitgaven voor de prestaties primair doet in het belang van de onderneming. Zie ook NTFR 2020/3325 en ‘Aftrek voorbelasting op woning buitenlands personeel’. Vervolgens was de vraag of in deze zaak sprake was van deze situatie. De Hoge Raad gaf Hof Den Bosch de opdracht om dat uit te zoeken.
Gestelde maar onbewezen feiten
Het verwijzingshof concludeert uiteindelijk dat het uitzendbureau niet aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is van bijzondere omstandigheden. De directeur van de onderneming heeft wel een goed te volgen verklaring afgelegd, maar de inspecteur betwist de feiten die daarin staan. Vervolgens heeft het uitzendbureau de betwiste feiten niet nader onderbouwd. Ook speelt een rol dat de uitzendkrachten het geboden onderkomen konden weigeren en zelf huisvesting mochten zoeken. Het hof oordeelt daarom dat de uitzondering op de uitsluiting niet geldt. Opnieuw bevestigt de belastingrechter daarmee dat de naheffingsaanslag terecht is opgelegd.
Wet: art. 16, eerste lid Wet OB 1968
Geef een reactie