Advocaat-generaal Niessen meent dat de verwerping van de vermogensmix in principe alleen noopt tot rechtsherstel bij aanslagen vanaf 2017. En het moet gaan om situaties waarbij het werkelijk rendement (beduidend) lager is dan het forfaitair rendement.
De Advocaat-generaal (A-G) geeft zijn conclusie voor een zaak waarin een man in bezwaar was gegaan tegen aanslagen IB/PVV over de jaren 2015 tot en met 2018. Daarbij ging het om de vermogensrendementsheffing. Het forfaitaire box 3-inkomen van de man lag in de desbetreffende jaren tussen de € 20.908 en € 25.598. Hij stelde dat zijn werkelijke inkomen uit sparen en beleggen aanzienlijk lager was. Daarom deed hij een beroep op het arrest van de Hoge Raad van 24 december 2021, ECLI:NL:HR:2021:1963, ook wel bekend als het Kerstarrest. Zie onder meer NTFR 2022/37 en ‘Hoge Raad vervangt vermogensmix door werkelijk rendement’. De A-G concludeert ten eerste dat het Kerstarrest geen gevolgen heeft voor de box 3-heffing tot en met 2016. De Hoge Raad kent namelijk in dat arrest nadrukkelijk belang toe aan factoren die in 2017 nieuw waren.
Box 3-heffing deels toepasbaar
De A-G vindt evenmin dat de box 3-heffing vanaf 2017 compleet van de baan is. Deze heffing is pas in strijd met het eigendomsrecht als het forfaitair rendement (duidelijk) meer bedraagt dan het werkelijk rendement. Dit moet men ook in zijn totaliteit zien. Per belastingplichtige is daarom onderzoek nodig in hoeverre de box 3-heffing hem benadeelt. Alleen voor dat deel moet een redelijke compensatie worden geboden die is gericht op rechtsherstel. Wat de precieze invulling van een redelijke, op rechtsherstel gerichte compensatie in een concrete zaak is, is voorbehouden aan de feitenrechters. Vervolgens kan de Hoge Raad deze invulling marginaal toetsen.
Discussie over werkelijk rendement
Een ander probleem is dat onduidelijk is, wat men in algemene zin dient te verstaan onder ‘werkelijk rendement’. In ‘normale gevallen’ is het reële rendement te bepalen als de netto-opbrengst van reguliere baten zonder aftrek van financieringskosten. Bij reguliere baten valt te denken aan rente, dividend en huur. Eventueel kunnen partijen tot een vergelijk komen en gezamenlijk het bedrag van het werkelijke rendement vaststellen. Zij kunnen bijvoorbeeld ervoor kiezen om de wettelijke forfaits toe te passen op de spaargelden en het overig vermogen van de belastingplichtige.
Wet: art. 5.2 Wet IB 2001
Bron: Parket bij de Hoge Raad 24 februari 2022, ECLI:NL:PHR:2022:180, 21/04407
Masterclass Actualiteiten vermogensstructurering 2022
De ontwikkelingen op het gebied van vermogensstructurering staan niet stil. In één dag praat ervaren docent en partner family office drs. Jeroen Knol u bij in wat er speelt op het snijvlak van fiscaliteit en vermogen.
Geef een reactie