De Hoge Raad bevestigt dat naheffen van herzienings-btw van de verkoper van een onroerende zaak mogelijk is als koper niet voldoet aan de voorwaarde voor belast gebruik.
Een fiscale eenheid (FE) voor de omzetbelasting bezat een vrij nieuwe onroerende zaak, waarvoor de herzieningsperiode voor de aftrek nog niet was verstreken. De FE wilde deze onroerende zaak met een optie voor belastingheffing leveren. De koper heeft echter niet voldaan aan de voorwaarde voor die optie van gebruik van de onroerende zaak voor doeleinden die voor minimaal 90% recht op aftrek geven. De koper heeft de onroerende zaak namelijk binnen de zogeheten referentieperiode van twee jaar vrijgesteld doorverkocht. De inspecteur heeft vervolgens over het tijdvak waarin de eerste levering plaatsvond btw nageheven. Het betreft de btw die de FE bij een vrijgestelde levering verschuldigd was door de herziening ineens van de door haar genoten aftrek met betrekking tot de onroerende zaak. Hof Arnhem-Leeuwarden heeft de inspecteur in het gelijk gesteld. Zie ook NTFR 2019/2206 en ‘Naheffing bij alsnog verbreken voorwaarde belaste levering’.
Herziening nodig
De FE herhaalt in cassatie dat een valide rechtsgrond ontbreekt voor voldoening van herzienings-btw op een later tijdstip dan het tijdvak waarin de levering plaatsvindt. De Hoge Raad ziet dat anders. Het belast zijn van de levering van een onroerende zaak op het tijdstip van levering heeft een voorwaardelijk karakter. Wordt in de referentieperiode niet voldaan aan de voorwaarde van belast gebruik? Dan is evenmin voldaan aan de voorwaarden voor een belaste levering. Hierdoor kan men de levering van de onroerende zaak niet in de heffing betrekken en beschouwt de Belastingdienst deze levering alsnog als een vrijgestelde levering. In dat geval moet een herziening plaatsvinden van de oorspronkelijk toegepaste aftrek.
Levering binnen herzieningstermijn
Vindt, zoals hier, de (voorwaardelijk) als belast aangemerkte levering van een voordien belast gebruikte onroerende zaak plaats binnen de herzieningstermijn? Dan betekent dit dat de ondernemer die de onroerende zaak leverde, over het tijdvak waarin de levering heeft plaatsgevonden meer btw in aftrek heeft gebracht dan waartoe hij gerechtigd was. Dat betekent dat die ondernemer over het tijdvak waarin die levering plaatsvond, de verschuldigde btw die hij op aangifte behoorde te voldoen, niet heeft betaald of dat aan hem ten onrechte btw is terugbetaald.
Inspecteur kan naheffen
In de Wet OB 1968 is niet geregeld dat de ondernemer de btw die hij door een nadien gebleken, te hoog toegepaste aftrek niet als verschuldigd op aangifte heeft voldaan, alsnog op aangifte moet voldoen. Dat laat onverlet dat de inspecteur btw die de ondernemer op aangifte behoort te voldoen en geheel of gedeeltelijk niet is betaald van de ondernemer onder voorwaarden kan naheffen. Dat is het geval als de ondernemer de in een tijdvak verschuldigd geworden btw vanwege het uitoefenen van het recht op aftrek van voorbelasting niet over dat tijdvak heeft voldaan, maar alsnog moet voldoen als gevolg van omstandigheden. Het betreft dan omstandigheden die zich na afloop van dat tijdvak hebben voorgedaan en dwingen tot herziening van de oorspronkelijk toegepaste aftrek.
Verwachting dat afnemer voorwaarden nakomt irrelevant
Die bevoegdheid tot naheffing geldt ook voor zover voor aftrek in aanmerking komende btw na een daartoe strekkend verzoek ten onrechte is terugbetaald omdat deze belasting meer bedroeg dan de in het tijdvak verschuldigde btw. Dat de ondernemer bij de levering en gedurende de referentieperiode ervan is uitgegaan dat zijn afnemer zou voldoen aan de voorwaarde van belast gebruik, maakt dat niet anders.
Tijdvak betaling btw
Uit de artikel 250 en 252 Btw-richtlijn 2006 volgt niet dat betaling van btw als gevolg van een herziening van in een eerder tijdvak te veel in aftrek gebrachte btw op aangifte moet geschieden over het tijdvak waarin is vastgesteld dat in dat eerdere tijdvak te veel btw in aftrek is gebracht. Al met al verklaart de Hoge Raad het cassatieberoep van de FE ongegrond.
Richtlijn: art. 184, 185, 250 en 252 btw-richtlijn
Wet: art. 20 AWR en art. 17 Wet OB 1968
Bron: Hoge Raad 25 februari 2022, ECLI:NL:HR:2022:301, 19/04138
Geef een reactie