Als een dga via zijn rekening-courant geld leent aan zijn bv, zal de fiscus eerder denken dat de lening onzakelijk is dan wanneer leningsvoorwaarden zijn opgesteld. Zulke voorwaarden zijn niet erg overtuigend als ze de bv met een later gebruikte naam benoemen.
De enig bestuurder van een stichting kon over het vermogen van deze stichting beschikken alsof het zijn eigen vermogen was. Deze stichting hield eerst 70% en later 90% van de aandelen in een bv. De partner van de bestuurder verkreeg naderhand de overige 10% van de aandelen. Tegen die tijd ontving de bestuurder van de stichting certificaten in de bv. Eind 2011 had de bv een schuld in rekening-courant (r-c) aan de bestuurder van meer dan € 75.000. Volgens de man had hij toen een schriftelijke leningsovereenkomst opgesteld om de r-c-schuld in een lening om te zetten. Volgens deze overeenkomst moest de bv de schuld uiterlijk november 2021 hebben afgelost. Ook moest de bv haar inventaris in onderpand geven. Vanwege verliezen van de bv in combinatie met het oplopen van de schuld gaf de man in zijn aangifte IB/PVV over 2013 een afwaarderingsverlies van zijn vordering op van € 55.000.
Geld via rekening-courant geleend
De Belastingdienst meende echter dat de man een onzakelijke lening aan de bv had verstrekt. Daarom weigerde de inspecteur de aftrek van het afwaarderingsverlies en corrigeerde hij de terbeschikkingstellingsvrijstelling. De man stelde beroep in maar Rechtbank Noord-Nederland verklaarde zijn beroep ongegrond. Zie ook NTFR 2020/3527. Ook in hoger beroep heeft de man geen succes. Hof Arnhem-Leeuwarden hecht weinig waarde aan de inhoud van de leningsovereenkomst. Deze overeenkomst gebruikt namelijk een naam van de bv die zij pas een paar jaren later is gaan gebruiken. Bovendien rekenen verschillende (concept-)jaarrekeningen de schuld van de bv tot de kortlopende schulden. Deze stukken maken zelfs na het oplopen van de schuld geen vermelding van een (gedeeltelijke) omzetting van de r-c in een lening. Daarom gaat het hof ervan uit dat de man geld aan zijn bv heeft geleend als r-c-krediet. Van aflossingsvoorwaarden of zekerheidstelling is dus geen sprake.
Gelieerde schuldeiser
Bovendien stelt het hof vast de man niet heeft gehandeld als een onafhankelijke derde, maar vanuit aandeelhoudersmotieven. Als bestuurder van de stichting heeft hij immers indirect zeggenschap in de bv. Daarnaast is hij certificaathouder. Verder heeft de man een debiteurenrisico gelopen dat niet is te compenseren met een winstonafhankelijke rente. De lening is daarmee onzakelijk, zodat afwaardering niet is toegestaan.
Wet: art. 3.92 en 3.99b Wet IB 2001
Geef een reactie