Bepaalde verzuimboetes werden in de coronacrisis geacht niet te zijn opgelegd. Dat betekent niet dat zo’n verzuimboete in eerste instantie ten onrechte is opgelegd.
Een btw-ondernemer had de omzetbelasting die hij was verschuldigd over het tijdvak 1 januari 2020 tot en met 31 maart 2020 niet (tijdig) betaald. Daarom verzocht hij om uitstel van betaling. De ontvanger willigde zijn verzoek in op 28 mei 2020 door de invordering stil te leggen vanaf 26 mei 2020 tot 20 augustus 2020. Maar diezelfde dag legde de inspecteur de ondernemer een naheffingsaanslag omzetbelasting inclusief verzuimboete op. De ondernemer ging daarop in bezwaar tegen de boete. De Belastingdienst vernietigde de verzuimboete op 19 juni 2020, maar deed dat niet in een besluit op het bezwaarschrift van de ondernemer. De ondernemer was niet tevreden met alleen de vernietiging van de boete. In zijn bezwaarschrift had hij namelijk ook gevraagd om een bezwaarkostenvergoeding. Tegen de tijd dat de fiscus het bezwaarschrift kennelijk niet-ontvankelijk verklaarde, had de ondernemer al een beroepschrift ingediend.
Goedkeuring vanwege coronacrisis
Tijdens de procedure stelt hij dat de fiscus ten onrechte hem een verzuimboete had opgelegd. Daarbij wijst hij op een bepaling in het Besluit noodmaatregelen coronacrisis. Dit bevat een goedkeuring van de staatssecretaris van Financiën. Op grond van deze goedkeuring werden bepaalde verzuimboeten geacht niet te zijn opgelegd. Het betrof boeten voor betalingsverzuimen begaan in de periode van 12 maart 2020 tot aan de datum waarop het uitstel van betaling van dit besluit eindigde. Had de fiscus toch een verzuimboete opgelegd? Dan moest de ontvanger zorgen voor de ambtshalve vernietiging van zo’n boete.
Verzuimboete opleggen is op zich toegestaan
Rechtbank Den Haag stelt vast dat de inspecteur de boetebeschikking ambtshalve heeft vernietigd op grond van het besluit. De rechtbank is het met de btw-ondernemer eens dat hij daarna nog steeds een belang had, omdat hij een bezwaarkostenvergoeding had geëist. Het bezwaarschrift is daarom ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank is het echter oneens met de stelling dat ten onrechte een verzuimboete is opgelegd. De ondernemer is in verzuim geweest. Uit het besluit noodmaatregelen coronacrisis vloeit niet voort dat de Belastingdienst tijdens de coronacrisis nooit een boete mocht opleggen. De goedkeuring houdt slechts in dat bij bijzonder uitstel van betaling eventuele verzuimboetes worden geacht niet te zijn opgelegd en ambtshalve te worden vernietigd. Maar dat kan alleen als daadwerkelijk een verzuimboete is opgelegd.
Proceskostenvergoeding voor belanghebbende
De rechtbank concludeert daarom dat het bezwaarschrift van de btw-ondernemer wel ontvankelijk, maar ongegrond is. De inspecteur heeft dus in zijn beslissing op het bezwaarschrift een verkeerde kwalificatie gehanteerd. De Belastingdienst moet daarom de ondernemer een proceskostenvergoeding betalen en hem het griffierecht vergoeden.
Wet: art. 67c AWR
Besluit: Paragraaf 4 Besluit noodmaatregelen coronacrisis, nr. 2020-9594
Bron: Rechtbank Den Haag december 2021 (gepubliceerd 9 maart 2022), ECLI:NL:RBDHA:2021:15278, AWB 20/ 6641
Geef een reactie