Mr. Bert Alink geeft zijn commentaar op een arrest waarin de Hoge Raad meer duidelijkheid geeft over de (on)belastbaarheid van letselschade-uitkeringen.
Een man was door zijn werkgever aangesteld als vrijwilliger bij de brandweer. In die hoedanigheid is hij betrokken geraakt bij een ongeval. Daaraan heeft hij blijvend letsel/bewegingsbeperking overgehouden. Op grond van de collectieve arbeidsvoorwaarden heeft de werkgever een ongevallenverzekering afgesloten. Deze verzekering voorziet in een uitkering bij blijvende arbeidsongeschiktheid als gevolg van een dienstongeval. Krachtens deze verzekering kreeg de werknemer een letselschadevergoeding van € 32.375 toegekend. Daarop is € 13.270,81 aan loonheffing ingehouden. Volgens Hof Arnhem-Leeuwarden is dat terecht omdat, gelet op het zogenoemde Smeerkuilarrest, sprake is van belast loon. Zie ook NTFR 2021/588 en ‘Letselschadevergoeding vrijwillige brandweer belast’.
Hogere vergoeding dan conform aansprakelijkheid
In cassatie houdt die beslissing geen stand. Volgens de Hoge Raad heeft het hof een onjuiste uitleg gegeven aan het genoemde arrest. Met de in dat arrest gebruikte woorden “zoals bepaalde afspraken in de arbeidsovereenkomst” heeft de Hoge Raad het volgende tot uitdrukking gebracht. De hoofdregel luidt dat men vergoedingen van immateriële schade en verlies aan arbeidskracht niet aanmerkt als loon. Maar indien en voor zover de werkgever aan zijn erkenning van aansprakelijkheid een hogere vergoeding verbindt dan dat hij civielrechtelijk is verplicht, geldt een uitzondering.
Geen hogere vergoeding dan erkend aan aansprakelijkheid
Wanneer de werkgever niet zo’n hogere vergoeding aan die erkenning verbindt, brengt de vastlegging in de arbeidsovereenkomst materieel geen verandering in de rechten die de werknemer als gevolg van het ongeval heeft. Dan is er ook geen reden om over de belastbaarheid van de vergoeding anders te oordelen dan in het geval van de werknemer ten aanzien van wie in de arbeidsovereenkomst niets is geregeld omtrent een vergoeding als hiervoor bedoeld. Zijn bij of krachtens de arbeidsovereenkomst geen hogere vergoedingen voor immateriële schade en verlies aan arbeidskracht voorzien dan wat al voortvloeit uit de aansprakelijkheid van de werkgever? Dan doet de uitzondering op de hoofdregel zich dus niet voor.
Al dan niet publieke taak uitvoeren niet van belang
De werknemer stelt nog dat men vergoedingen als de onderhavige niet tot het belastbare loon mag rekenen als zij zijn toegekend door werkgevers die werkzaamheden doen verrichten met het oog op hun publieke taak. Aan deze werkzaamheden is immers een verhoogd risico op ernstige letselschade verbonden, aldus de man. Maar deze stelling treft volgens de Hoge Raad geen doel. Na verwijzing zal het hof moeten onderzoeken of het de in de collectieve arbeidsvoorwaarden neergelegde verplichtingen van de werkgever moet aanmerken als een bijzondere omstandigheid als hiervoor bedoeld.
Commentaar mr. Bert Alink
Taxence vroeg mr. Bert Alink, verbonden aan Tilburg University, om een kort commentaar.
Werkgevers zijn onder omstandigheden aansprakelijk voor de schade die een werknemer in verband met de uitoefening van de dienstbetrekking lijdt. In de praktijk sluiten werkgevers daarom in veel gevallen een ongevallenverzekering. Afhankelijk van de gekozen verzekering komt een eventuele uitkering dan ten goede aan de werknemer of aan de werkgever. In het laatste geval is vaak via arbeidsvoorwaarden voorzien in een uitkering aan de werknemer. De aansprakelijkheid van de werkgever is echter niet afhankelijk van het wel of niet afsluiten van een verzekering, maar van de civielrechtelijke vraag of de werkgever in de gegeven omstandigheden aansprakelijk kan worden gesteld. Indien de werkgever in de arbeidsvoorwaarden al een toezegging heeft gedaan met betrekking tot een eventuele uitkering, is sprake van een aanspraak. Gelet op het zeer ruime loonbegrip van artikel 10 Wet op de loonbelasting 1964 behoort die aanspraak tot het loon.
Omkeerregel
Indien de aanspraak voorziet in een uitkering bij overlijden of arbeidsongeschiktheid is de aanspraak echter vrijgesteld op grond van artikel 11, lid 1, onderdeel h Wet op de loonbelasting 1964. Vanwege de bij de heffing van loonbelasting geldende omkeerregel geldt in het algemeen dat een uitkering op grond van een vrijgestelde aanspraak tot het loon behoort. Ook in bovenstaande casus is sprake van een werkgever (Veiligheidsregio) die in arbeidsvoorwaarden heeft vastgelegd dat ten behoeve van de werknemer een ongevallenverzekering is afgesloten.
Het “niet-zozeer”-criterium
De vraag of een door de werknemer op grond daarvan genoten uitkering tot het loon moet worden gerekend heeft de Hoge Raad reeds beantwoord in zijn arrest van 29 juni 1983 (het zogenoemde Smeerkuilarrest, BNB 1984/2) Een uitkering die is gebaseerd op de op de werkgever rustende aansprakelijkheid voor ongevallen bij de uitoefening van de dienstbetrekking wordt, vanwege het in dit arrest opgenomen “niet-zozeer”-criterium niet in de heffing van loonbelasting betrokken. De Hoge Raad heeft echter wel een opening gelaten om de uitkering in bijzondere gevallen wel tot het loon te rekenen. Als voorbeeld heeft de Hoge Raad gewezen op “bepaalde afspraken in de arbeidsovereenkomst”. Deze uitzondering heeft er in de praktijk toe geleid dat uitkeringen uit een ongevallenverzekering die onderdeel waren van de arbeidsvoorwaarden in de heffing van loonbelasting werden betrokken.
Geen verschil publiekrechtelijke en privaatrechtelijke dienstbetrekking
Rechtbank Noord-Nederland (Zie NTFR 2019/2666, met commentaar Swaving Dijkstra) kwam vanwege het feit dat sprake was van een rechtspositionele regeling bij een publiekrechtelijke dienstbetrekking tot het oordeel dat de bijzondere omstandigheden daarvan met zich meebrachten dat de uitkering niet tot het loon moest worden gerekend. De Hoge Raad deelt die mening niet. Daarmee is een door Swaving Dijkstra in zijn commentaar genoemd verschil tussen de privaatrechtelijke en publiekrechtelijke dienstbetrekkingen weggenomen.
Geen loon bij uitsluitend erkennen werkgeversaansprakelijkheid
Het daaropvolgende oordeel van Hof Arnhem-Leeuwarden (NTFR 2021/588) dat de uitkering wel tot het loon moest worden gerekend op grond van de overwegingen in het Smeerkuilarrest wordt door de Hoge Raad echter evenmin gevolgd. De Hoge Raad preciseert in bovenstaande uitspraak de in het Smeerkuilarrest genoemde bijzondere omstandigheden door te wijzen op de aansprakelijkheid van de werkgever, die ook zonder de bepaling in de arbeidsvoorwaarden tot een uitkering zou moeten leiden. De Hoge Raad geeft aan dat een rechtspositionele regeling die niets anders doet dan het erkennen van de werkgeversaansprakelijkheid niet met zich mee kan brengen dat een eventuele uitkering tot het loon moet worden gerekend.
Verdere gevolgen voor de praktijk
Naast de verduidelijking die deze uitspraak met zich mee brengt wordt naar mij mening voor de praktijk ook een lastig element toegevoegd aan de vraag of een vergoeding voor immateriële schade en verlies aan arbeidskracht tot het loon moet worden gerekend. De uitspraak brengt immers met zich mee dat men eerst de vraag moet beantwoorden of de werkgever ook zonder de rechtspositionele bepaling tot een uitkering verplicht zou zijn en wat dan de omvang van die uitkering zou zijn. Indien de rechtspositionele uitkering hoger is behoort het verschil wel tot het loon. In deze casus zal het verwijzingshof die vraag moeten beantwoorden.
Wet: art. 10, eerste lid en 11, eerste lid Wet LB
Bron: Hoge Raad 25 maart 2022, ECLI:NL:HR:2022:444, 21/01143
Binnenkort verschijnt een uitgebreid commentaar van mr. Bert Alink in het NTFR. Nog geen abonnee? Klik dan hier om 3 maanden kennis te maken met NTFR.
Geef een reactie