De Belastingdienst moet in beginsel een definitieve aanslag IB/PVV binnen drie jaar na afloop van het jaar opleggen. Deze termijn wordt verlengd door de termijn waarvoor de Belastingdienst op verzoek uitstel heeft verleend voor het indienen van de aangifte.
Op verzoek een vrouw verleende de Belastingdienst uitstel voor het indienen van de aangifte tot 1 september 2015. Op 21 oktober 2015 diende de vrouw de aangifte IB/PVV 2014 in. Voor het indienen van de aangifte 2015 verleende de inspecteur uitstel tot 1 september 2016. Op 9 oktober 2016 diende de vrouw haar aangifte 2015 in. Bij de aanslagoplegging week de inspecteur af van de aangiften 2014 en 2015, een deel van de hypotheekrente was volgens de inspecteur niet aftrekbaar.
Het geschil bij Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Bij Rechtbank Zeeland-West-Brabant is in geschil of de aanslagen IB/PVV 2014 tijdig bekend is gemaakt en de aanslag 2015 tijdig is verzonden.
De aanslag 2014
Voor 2014 staat vast dat op verzoek van de vrouw uitstel is verleend voor het indienen van de aangifte. De inspecteur legt de aanslag op met dagtekening 16 april 2018, twee weken voor het einde van de aanslagtermijn. De vrouw stelt echter de aanslag niet te hebben ontvangen. De inspecteur moet dan volgens de rechtbank bewijzen dat de aanslag tijdig is verzonden of bekendgemaakt. Daarin is de inspecteur niet geslaagd. De aanslag IB/PVV 2014 moet worden vernietigd.
De aanslag 2015
Voor 2015 betwist de vrouw dat zij om uitstel heeft verzocht. Omdat de inspecteur niet kan aantonen dat de vrouw heeft verzocht om uitstel, is de termijn om de definitieve aanslag op te leggen op 31 december 2018 verlopen. Nu de aanslag 2015 is gedagtekend 29 maart 2019, is de aanslag buiten de aanslagtermijn opgelegd. De aanslag IB/PVV 2015 moet daarom eveneens worden vernietigd.
Wet: art. 11 lid 3 AWR
Geef een reactie