Als iemand geen aangifte IB doet of niet de vereiste aangifte, kan de bewijslast worden omgekeerd. De belastingplichtige moet dan doen blijken dat de door de Belastingdienst in aanmerking genomen bedrag aan ROW onjuist is, tenzij de schatting van de inspecteur onredelijk is.
Een vrouw was aandeelhouder in een nv en ook formeel bestuurder van de dochtermaatschappij van die nv. Eind 2011 kocht de vrouw van de nv een perceel voor € 500.000. Dit perceel werd echter niet geleverd. Vervolgens heeft de nv het perceel aan haar dochtermaatschappij geleverd tegen een koopprijs van € 500.000. Daarbij heeft de dochtermaatschappij de overeenkomst die de nv had gesloten met de vrouw overgenomen van de nv. In 2015 ging de dochtermaatschappij akkoord met het aanbod van de provincie het perceel te verkopen voor € 3.040.000. De vrouw en de dochtermaatschappij sloten een goedkeuringsovereenkomst waardoor de vrouw een schadevergoeding ontving van € 1,9 miljoen. De vrouw had aangifte IB 2015 gedaan, maar in haar aangifte geen vermogen opgegeven. De Belastingdienst corrigeert de aangifte met € 1,9 miljoen resultaat uit overige werkzaamheden en met een bedrag als inkomen uit sparen en beleggen. De vrouw was het niet eens met de correctie door de inspecteur. In 2021 overleed de vrouw.
Het geschil
Bij Rechtbank Den Haag is in geschil of de vereiste aangifte over 2015 is gedaan en of de inspecteur terecht het bedrag van € 1,9 miljoen als ROW in aanmerking heeft genomen.
Niet de vereiste aangifte gedaan
De rechtbank is van oordeel dat de bewijslast moet worden omgekeerd omdat niet de vereiste aangifte is gedaan. Door het niet aangeven van haar vermogen van € 1,4 miljoen is het bedrag aan belasting dat niet is geheven relatief en absoluut omvangrijk. De vrouw moet dat hebben geweten of zich daarvan bewust zijn geweest. Dit betekent dat in beroep de erfgenamen van de vrouw moeten doen blijken dat de uitspraak op bezwaar onjuist is geweest.
Redelijke schatting inspecteur
Volgens de rechtbank is de schatting van het resultaat uit overige werkzaamheden door de inspecteur redelijk. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat de vrouw over een onroerendgoedportefeuille beschikte. De vrouw hield zich bezig met projectontwikkeling en bedrijfsmatige exploitatie van vastgoed. De vrouw was bestuurder van de nv toen zij de koopovereenkomst voor het perceel sloot. Zij moet volgens de rechtbank ook hebben geweten dat het perceel een veel hogere waarde vertegenwoordigde dan de koopprijs van € 500.000. Ook gaat de rechtbank mee in de zienswijze van de inspecteur dat een autonome waardestijging van het perceel van 508% in 2011 niet realistisch is. Conclusie is dat de inspecteur niet naar willekeur heeft gehandeld door bij de vrouw € 1,9 miljoen als resultaat uit overige werkzaamheden in aanmerking te nemen.
Wet: art. 3.92 Wet IB en art. 27e AWR
Geef een reactie