Wil de inspecteur een belastingplichtige een vergrijpboete opleggen? Dan zal hij eerst overtuigend moeten aantonen dat die belastingplichtige echt dat vergrijp heeft begaan.
In een zaak voor de Hoge Raad had de Belastingdienst een vergrijpboete opgelegd aan een bv vanwege haar schuld aan het te weinig betalen van een aanslagbelasting. Volgens Hof Den Bosch (NTFR 2020/2620) is dat terecht omdat de inspecteur aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is van voorwaardelijk opzet bij de bv. De Hoge Raad verwerpt aanvankelijk daartegen gerichte klachten van de bv. Ambtshalve casseert de Hoge Raad de hofuitspraak echter. Het hof heeft namelijk een verkeerd uitgangspunt gehanteerd. Gelet op het EVRM is voor het bewijs met betrekking tot een bestanddeel van een beboetbaar feit niet voldoende dat de inspecteur de daarvoor vereiste feiten en omstandigheden aannemelijk maakt. Hij moet die feiten en omstandigheden overtuigend aantonen (doen blijken).
‘Bewust zijn’ is nog geen ‘weten’
Met het oog op de verwijzingsprocedure merkt de Hoge Raad nog het volgende op. In het kader van de vraag of belanghebbende de vereiste aangifte heeft gedaan, heeft het hof overwogen dat belanghebbende ‘zich ervan bewust moet zijn geweest’ dat te weinig belasting zou worden geheven. Voor wat betreft ‘de vereiste aangifte’ geldt dat de woorden ‘zich ervan bewust moest zijn’ niet hetzelfde betekenen als ‘weten’. In dat kader betekenen deze woorden dat, ook als de aangifteplichtige niet wist (en zich dus evenmin ervan bewust was) dat door inhoudelijke gebreken in zijn aangifte een aanzienlijk bedrag aan verschuldigde belasting achterwege zou blijven, hij zich daarvan in de gegeven omstandigheden wel bewust had moeten zijn, in die zin dat hij dit had behoren te weten. Niet duidelijk is of het hof deze maatstaf voor ogen heeft gehad. Daarom vernietigt de Hoge Raad de hofuitspraak met betrekking tot de boetebeschikking.
Wat belastingplichtige moet weten
De vaststelling wat de aangifteplichtige omtrent de juistheid van zijn aangifte had behoren te weten, is echter niet voldoende om te oordelen dat hij met voorwaardelijk opzet heeft gehandeld. Daarvoor moet vaststaan dat hij:
- wetenschap had van de aanmerkelijke kans dat te weinig belasting zou worden geheven, en
- deze kans bovendien bewust heeft aanvaard (op de koop toe heeft genomen).
Verdrag: art. 6, tweede lid EVRM
Wet: art. 27e en 67e, eerste lid AWR
Geef een reactie