Een beding dat de naam heeft van anti-speculatiebeding, maar feitelijk een earn-out regeling inhoudt, verlaagt niet de heffingsgrondslag van de overdrachtsbelasting.
Een bv had op 2 januari 2018 een derde van de aandelen in een nv gekocht van een gemeente. Deze nv telde als een zogeheten onroerendezaakrechtspersoon. Vervolgens ontstond een geschil tussen de bv en de Belastingdienst over berekening van de verschuldigde overdrachtsbelasting. Volgens de bv was een anti-speculatiebeding in de verkoopovereenkomst van belang. Dit beding zou in werking treden als de bv binnen een bepaalde termijn de aandelen met winst zou doorverkopen. In dat geval moest zij een deel van die winst afdragen aan de gemeente. Rechtbank Noord-Holland was het met de bv eens het anti-speculatiebeding een verkoopregulerend beding was. In beginsel verlaagt een verkoopregulerend beding de heffingsgrondslag voor de overdrachtsbelasting. Toch verklaarde de rechtbank het beroep van de bv ongegrond. Dat kwam doordat de rechtbank de financieringswijze zag als oorzaak van de verschillende grondslagberekeningen. Zie NTFR 2021/380 en ‘Financiering OZR staat los van grondslag OVB’.
Anti-speculatiebeding is feitelijke earn out-regeling
Wanneer de bv in hoger beroep gaat, bevestigt Hof Amsterdam de uitspraak van de rechtbank. Maar het hof verbetert wel de gronden van het de uitspraak. Het hof ziet namelijk in het anti-speculatiebeding geen verkoopregulerend beding. Volgens het hof is het beding beter te bestempelen als een in de tijd beperkte earn-out regeling. Een earn-out regeling heeft immers vaak als effect dat latente meerwaarden in vastgoed bij verkoop niet volledig ten goede komen aan de koper. Daarnaast merkt het hof op dat de bv voor de rest niet tegen restricties met betrekking tot de verkoop aanloopt. Het anti-speculatiebeding is dus sowieso geen reden om de heffingsgrondslag te verlagen.
Wet: art. 9, vijfde lid en 10 WBRV
Bron: Gerechtshof Amsterdam 15 maart 2022 (gepubliceerd 13 april 2022), ECLI:NL:GHAMS:2022:1131, 21/00017
Geef een reactie