Mr. Samir El Oiskhiri geeft zijn precommentaar op een arrest van de Hoge Raad. In dit arrest oordeelt de Hoge Raad dat de Belastingdienst ten onrechte een navorderingsaanslag successierecht ter zake van een belastbare verkrijging in 2008 oplegde. Pas in 2014 heeft Rechtbank Amsterdam het vaderschap vastgesteld van de erflater ten aanzien van belanghebbende. Daarom kon er in 2008 nog geen sprake zijn van een belaste verkrijging.
Een man overleed in 2008. Bij het openvallen van de nalatenschap van € 3,9 miljoen waren de echtgenote en de dochter van de man de enige erfgenamen. In 2014 stelde de rechtbank Amsterdam in een procedure tot vaststelling van het vaderschap (art. 1:207 BW) het vaderschap van de man ten aanzien van belanghebbende vast. Daarom zijn er niet twee maar drie erfgenamen die de nalatenschap moeten verdelen. Aan belanghebbende is ter zake van een belaste verkrijging in 2008 van € 1,3 miljoen alsnog een navorderingsaanslag opgelegd. Hof Amsterdam (NTFR 2021/687) heeft geoordeeld dat de Belastingdienst de navorderingsaanslag terecht heeft opgelegd over een verkrijging in 2008.
HR: navorderingsaanslag over 2008 is onterecht
De Hoge Raad vernietigt de hofuitspraak. Voordat de rechtbank officieel het vaderschap in 2014 vaststelde, was belanghebbende geen rechthebbende tot de nalatenschap. Om die reden kan niet worden aangenomen dat voordien een verkrijging – het belastbare feit voor het successierecht – heeft plaatsgevonden. Daarom is ten onrechte geheven ter zake van een belastbare verkrijging in 2008. De Hoge Raad vernietigt de navorderingsaanslag Successierecht.
Commentaar mr. Samir El Oiskhiri
Taxence vroeg mr. Samir El Oiskhiri, werkzaam als fiscaal jurist bij de rijksoverheid, om een reactie op dit arrest.
Onderhavige zaak is een goed voorbeeld van hoe fiscale ficties ons steeds verder laten afdwalen van de werkelijkheid. Ondanks dat belanghebbende civielrechtelijk pas in 2014 in aanmerking kon komen voor zijn erfdeel, is voor de heffing uitgegaan van een veel nadeligere fictieve verdeling in 2008. Hierdoor ontstaat een groot verschil tussen de heffingsgrondslag en de daadwerkelijke verkrijging. De Hoge Raad zorgt voor meer balans door voor het moment van verkrijging aan te sluiten bij het civiele recht.
Wet: art. 1, lid 1, art. 5 en art. 21, lid 1, SW 1956
Bron: Hoge Raad 29 april 2022, ECLI:NL:HR:2022:661, 21/00232
Binnenkort verschijnt een uitgebreid commentaar van mr. Samir El Oiskhiri in het NTFR. Nog geen abonnee? Klik dan hier om 3 maanden kennis te maken met NTFR.
Geef een reactie