Volgens Rechtbank Zeeland-West-Brabant behoren gericht vrijgestelde vergoedingen en verstrekkingen niet tot het loon voor de excessieve vertrekvergoeding.
Een werkgever had eind 2013 een werknemer aangenomen om deel te nemen aan de Raad van Bestuur van het bedrijf. Het ging hier om een ingekomen werknemer voor wie recht bestond op toepassing van de 30%-regeling. Op 25 april 2018 eindigde de dienstbetrekking van de ingekomen werknemer bij de werkgever. Vervolgens ontstond tussen de werkgever en de fiscus een geschil over de hoogte van de vertrekvergoeding. Voor zover een vertrekvergoeding namelijk excessief is, moet de werkgever daarover pseudo-eindheffing betalen. Meer specifiek ging het om de vraag of gericht vrijgestelde vergoedingen en verstrekkingen ook behoren tot het loon voor de pseudo-eindheffing.
Preferentie voor wetshistorische en -systematische uitleg
De rechtbank haalt uit een strikt grammaticale uitleg van de wet- en regelgeving dat gericht vrijgestelde vergoedingen en verstrekkingen inderdaad tot het loon behoren. Maar de rechtbank geeft de voorkeur aan een wetshistorische opvatting in samenhang met een wetssystematische uitleg. In dat geval moet men de gerichte vrijstellingen niet onder het loon begrijpen. Daarom verlaagt de rechtbank de naheffingsaanslag loonheffingen die de fiscus heeft opgelegd van € 6.223.249 tot € 4.744.659.
Wet: art. 31a, tweede lid, onderdeel e en achtste lid en 32bb Wet LB
Geef een reactie