Belastingplichtigen moeten stellig en zonder voorbehoud hun aangifte inkomstenbelasting of vennootschapsbelasting invullen. Ook alle op de aangifte vermelde vragen moeten worden beantwoord. De Hoge Raad oordeelt dat het niet beantwoorden van een vraag tot omkering van de bewijslast leidt.
Een dga had in 2008 aandelen in een bv ingebracht in een houderstervennootschap. Daarvan waren de aandelen in handen van een Panamese Foundation. Verder was hij lid van de Board of Advisors van de Foundation en had hij in 2008 twee uitkeringen uit de houdstermaatschappij ontvangen van in totaal € 5.200. In zijn aangifte inkomstenbelasting had hij de vraag of hij betrokken was bij een trust of ander doelvermogen (vraag 37) niet beantwoord. Verder had hij het bedrag van € 5.200 niet aangegeven. Volgens Hof Den Haag ( NTFR 2020/1677) heeft de dga de vereiste aangifte niet gedaan. De bewijslast moet daarom worden omgekeerd.
Oordeel Hoge Raad
De Hoge Raad is het eens met het hof. De vraagstelling in het aangiftebiljet hoeft zich niet te beperken tot gegevens ter vaststelling van de specifieke belastingschuld waarop de aangifte ziet. De gevraagde gegevens mogen ook zien op de belastingheffing buiten de periode waarop de aangifte betrekking heeft. Blijft een vraag onbeantwoord, dan leidt dat tot omkering van de bewijslast. Dit is anders als de vraag van onvoldoende gewicht is om die zware sanctie te rechtvaardigen. Denk daarbij aan het geval dat de vraag betrekking heeft op de belastingheffing buiten de periode waarop de aangifte ziet.
Verzwaring bewijslast
In dit geval kon beantwoording van vraag 37 van belang zijn voor de heffing van inkomstenbelasting over het jaar 2008 ter zake van de twee uitkeringen uit de houdstermaatschappij. Daarom rechtvaardigt het niet beantwoorden van deze vraag de sanctie van omkering en verzwaring van de bewijslast. Het hoger beroep betrof namelijk uitsluitend de belastbaarheid van de twee uitkeringen. Dat zijn inkomsten die verband kunnen houden met de betrokkenheid van de dga bij de in vraag 37 bedoelde entiteit volgens de Hoge Raad.
Wet: art. 7 lid 1, art. 25 lid 3 en art. 27e AWR
Geef een reactie