De Hoge Raad geeft met zijn arrest van 27 mei 2022, ECLI:NL:HR:2022:767, een ruime invulling aan de reikwijdte van vraag-bevoegdheid van de Belastingdienst volgens mr. drs. A.J. Meijer. De inspecteur hoeft zich niet te beperken tot vragen die rechtstreeks zijn gericht op de omvang van de belastingschuld voor het belastingmiddel en voor het tijdstip of de periode waarop de aangifte betrekking heeft.
Een dga bracht in 2008 aandelen van een bv in, in een houdstervennootschap waarvan de aandelen in handen waren van een Panamese Foundation. De dga ontving twee uitkeringen uit de houdstervennootschap in 2008. Bij het invullen van zijn aangifte inkomstenbelasting, gaf de dga geen antwoord op de vraag of hij betrokken is bij een trust of ander doelvermogen. Zie over dit arrest ‘Geen kruisje bij trustvraag, bewijslast omgekeerd’.
Reikwijdte ‘vraag-bevoegdheid’ Belastingdienst
Mr. drs. A.J. Meijer schrijft in zijn annotatie bij het arrest van de Hoge Raad van 27 mei 2022, ECLI:NL:HR:2022:767, dat er verschillende zienswijzen zijn over de reikwijdte van de ‘vraag-bevoegdheid’ van de inspecteur. Rechtbank (NTFR 2020/542) en het hof (NTFR 2020/1677) waren het ermee eens dat de ‘trustvraag’ gesteld mocht worden. A-G Niessen (NTFR 2021/698) heeft een andere mening.
Gevolgen onbeantwoord laten vragen in de aangifte
Het onbeantwoord laten van vragen of het onjuist beantwoorden leidt, kijkend naar art. 8 AWR, tot de gevolgtrekking dat de vereiste aangifte niet is gedaan. Dat heeft in beginsel omkering en verzwaring van de bewijslast tot gevolg. De belanghebbende komt onder die omkering en verzwaring uit als het niet of onjuist beantwoorden van een vraag in de aangifte van onvoldoende gewicht is, of op andere aanslagen ziet. Meijer is van oordeel dat een redelijke wetstoepassing met zich meebrengt dat de sanctie alleen kan worden toegepast als het niet of onjuist beantwoorden van die vraag ook betrekking heeft op het geschilpunt.
Leidt het niet beantwoorden van de vragen in de aangifte altijd tot omkering bewijslast?
Meijer vraagt zich af wat de reikwijdte is van rechtsoverweging 4.2.5 van het arrest. In die rechtsoverweging geeft de Hoge Raad aan dat op grond van een redelijke wetstoepassing de zware sanctie van omkering en verzwaring van de bewijslast niet van toepassing is voor die geschilpunten waarvoor het antwoord niet van belang kan zijn. Introduceert de Hoge Raad hier een partiële verzwaring en omkering van de bewijslast? Komt de Hoge Raad terug op zijn arrest van 11 november 1990, nr. 26.727, ECLI:NL:HR:1990:ZC4441? Meijer meent van niet. De Hoge Raad verwoordt in rechtsoverweging van het arrest van 27 mei 2022 de hoofdregel. Het niet of onvolledig beantwoorden van een vraag in de aangifte betekent in de regel dat de vereiste aangifte niet is gedaan. Als de vraag echter betrekking heeft op een ‘ander’ belastingjaar, dan kan het toch niet zo zijn dat de vereiste aangifte toch niet is gedaan? Want die vraag heeft geen gevolgen voor het huidig jaar.
Benieuwd naar de volledige analyse bij deze uitspraak door mr. drs. A.J. Meijer? Deze is te vinden in NTFR 2022/2079.
De auteurs van NDFR vormen de ruggengraat van NDFR. Dagelijks schrijven en bewerken 473 fiscale specialisten uit de wetenschap en adviespraktijk up-to-date commentaren op fiscale wetgeving en jurisprudentie. Zo maken ze voor jou de vertaalslag naar de praktijk. Test NDFR nu twee weken gratis!
Geef een reactie