De Nederlandse wet staat niet toe dat een btw-ondernemer via de herzieningsprocedure alsnog voorbelasting aftrekt. Deze regeling is volgens het Hof van Justitie van de EU niet in strijd met het Unierecht.
Een btw-ondernemer had tien percelen ongebouwde grond gekocht van een vennootschap. Het was de bedoeling dat deze percelen te doen ontwikkelen voor recreatiedoeleinden. Dat zou gebeuren door stacaravans erop te bouwen. Bij de levering bracht de vennootschap de ondernemer btw in rekening. De ondernemer liet na deze btw af te trekken. Als gevolg van economische omstandigheden kwam de beoogde ontwikkeling van de percelen nooit van de grond. Toen de ondernemer twee percelen terug verkocht aan de vennootschap, bracht hij geen btw in rekening en droeg deze ook niet af. De Belastingdienst legde hem daarom een naheffingsaanslag op. Vervolgens ging de ondernemer in bezwaar en beroep. Daarbij stelde hij dat de fiscus de naheffingsaanslag moest verminderen met de btw die bij de aankoop over de levering van de desbetreffende percelen was betaald. Volgens de man was dat mogelijk met behulp van de herzieningsregeling. De lagere belastingrechters gaven hem daarin gelijk.
Herzieningsregeling heeft ander doel
Maar de staatssecretaris van Financiën meende dat het recht op aftrek van voorbelasting was ontstaan bij de aankoop en levering. De herzieningsregeling was niet bedoeld om op een later tijdstip alsnog aftrek van voorbelasting te geven. Deze regeling ziet alleen op gevallen waarin de oorspronkelijk toegepaste aftrek afwijkt van de aftrek waartoe de ondernemer gerechtigd was. De Hoge Raad was er niet zeker van of de uitleg van de staatssecretaris EU-proof was. Daarom heeft de Hoge Raad prejudiciële vragen gesteld aan het Hof. Het Hof gaat in op de situatie waarin een btw-ondernemer verzuimt vóór het verstrijken van de nationale vervaltermijn zijn recht op aftrek van voorbelasting te benutten. In dat geval mag een lidstaat die ondernemer zijn recht op aftrek van voorbelasting ontzeggen. Dat mag ook als geen sprake is van misbruik van recht, fraude of derving van belastinginkomsten.
Wet: art. 15, vierde lid Wet OB 1968
Bron: Hof van Justitie van de EU 7 juli 2022, ECLI:EU:C:2022:535, C-194/21
Geef een reactie