Dat een btw-ondernemer niet de eigenaar van een pand is, sluit niet uit dat hij de btw over de kosten van afbouw kan aftrekken als voorbelasting.
Twee echtgenoten hadden in 2011 in een tuin een casco pand gebouwd. In dit pand mocht men een bed & breakfast (B&B) en theehuis exploiteren. Na de echtscheiding in 2015 ging de vrouw verder met de afbouw van het pand. Het pand was echter in gemeenschappelijke eigendom van de vrouw en haar ex-echtgenoot. Op 3 februari 2015 vond de oprichting van een stichting plaats, waarvan de vrouw de bestuurder was. De stichting hield zich onder meer bezig met het ondersteunen van mensen weer in hun eigen levensenergie te zijn. Zij probeerde deze doelstelling te verwezenlijken door de exploitatie van een B&B, een theeschenkerij en een mandenvlechterij. Deze activiteiten waren echter nog niet begonnen. De facturen voor de afbouw van het pand waren op naam van de stichting gesteld. Het was namelijk de bedoeling dat het pand te zijner tijd op naam van de stichting kwam te staan.
Ontvanger factuur wordt geacht afnemer te zijn
De Belastingdienst meende dat onder deze omstandigheden de stichting niet de afnemer was van de prestaties met betrekking tot de afbouw van het pand. Zij zou daardoor evenmin de voorbelasting mogen aftrekken. Hof Arnhem-Leeuwarden wijst echter erop dat het uitgangspunt is dat de stichting wel degelijk de afnemer is. De facturen zijn immers aan haar gericht. Dat de stichting (nog) geen eigenaar van het pand is, doet daar niets aan af. Ook de omstandigheid dat de vrouw de kosten van ingekochte afbouwdiensten heeft voorgeschoten, beperkt het recht op aftrek van voorbelasting van de stichting niet. Verder telt mee dat de stichting bevoegd is het pand te gebruiken. Het pand is ook ingericht voor het gebruik door de stichting, wat zonder de afgenomen diensten niet mogelijk zou zijn. De inspecteur weet niet aannemelijk te maken dat de stichting de voorbelasting niet kan aftrekken. Het hof verklaart zijn hoger beroep daarom ongegrond.
Geef een reactie