In het belang der wet heeft Advocaat-generaal IJzerman een vordering tot cassatie ingesteld. Zijn conclusie is dat de dwangsomregeling bij niet-tijdig beslissen ook geldt bij een verzoek om ambtshalve vermindering van belastingaanslagen.
Het cassatieberoep ziet op een vonnis van de Kantonrechter van Rechtbank Limburg. In de desbetreffende zaak had een mede-eigenaar van een pand op 15 oktober 2019 een verzoek ingediend om ambtshalve vermindering van de gemeentelijke heffingen. Op 16 december 2019 stelde de mede-eigenaar de gemeente in gebreke vanwege het niet tijdig nemen van een beslissing. De gemeente paste op 2 februari 2020 en 12 maart 2020 de ambtshalve verminderingen toe. De mede-eigenaar meende dat de gemeente daarnaast nog een dwangsom verschuldigd was. Zij had immers te laat beslist op het verzoek op ambtshalve vermindering. Maar zowel de gemeente als de rechtbank stelt dat de dwangsomregeling niet geldt bij een verzoek om ambtshalve vermindering. De mede-eigenaar was vervolgens niet tijdig in hoger beroep gegaan.
Doelstelling van de dwangsomregeling
Maar de Advocaat-generaal (A-G) vindt het in het belang van de wet dat de Hoge Raad zich in deze kwestie uitspreekt. Hij stelt daarom zelf een vordering tot cassatie in. De A-G haalt uit de wettekst en wetsgeschiedenis van de dwangsomregeling dat deze is bedoeld om een effectief instrument tegen trage besluitvorming te bieden. Dit probleem kan zich ook voordoen bij een verzoek om een ambtshalve vermindering van belastingaanslagen. De A-G meent dat de dwangsomregeling daarom ook van toepassing is bij een verzoek om ambtshalve vermindering van belastingaanslagen. Hij adviseert dan ook de Hoge Raad de uitspraak van de rechtbank te vernietigen. Deze vernietiging dient overigens geen nadeel te brengen aan de rechten die de partijen al hadden verkregen.
Wet: art. 4:17, 4:18 en 4:19 Awb, art. 65 AWR en art. 231 Gemw
Bron: Parket bij de Hoge Raad 11 juli 2022 (gepubliceerd 12 juli 2022), ECLI:NL:PHR:2022:690, 21/03856
Geef een reactie