Advocaat-generaal Wattel gaat in op de heffing van belastingrente over een periode waarin het geld al bij de fiscus is. Hij besteedt daarbij in het bijzonder aandacht aan het begrip ‘verzuim’.
De Belastingdienst had een bv diverse voorlopige aanslagen Vpb en verliesverrekeningsbeschikkingen opgelegd over de jaren 2015 en 2016. Daarbij had de fiscus belastingrente berekend of vergoed. De bv was het niet eens met belastingrentebeschikkingen die de fiscus had vastgesteld op 9 maart 2019. De belastingrente bedroeg namelijk volgens deze beschikkingen€ 53.246 in 2015 en € 184.103 in 2016. De inspecteur merkte de bezwaren van de bv aan als verzoeken om herziening en wees die verzoeken af.
Rechtmatige in rekening brengen van belastingrente?
Bij Rechtbank Noord-Holland was in geschil of de belastingrente rechtmatig in rekening was gebracht. Daarbij ging het vooral om de vraag of begunstigend beleid bestond tot rentematiging als het geld tijdens een deel van het rentetijdvak al bij de fiscus was. En als dat zo was, kon een belanghebbende zich beroepen op dat begunstigende beleid. Rechtbank Noord-Holland (NTFR 2021/1323) wees het beroep van de bv af. Maar de bv gaf niet op en procedeerde verder. Inmiddels is de zaak bij de Hoge Raad beland.
Belastingrenteregeling ziet op titelverzuimen
De Advocaat-generaal (A-G) merkt op dat de rechter van ambtswege de rechtsgronden moet aanvullen. De Hoge Raad kan buiten de aangevoerde middelen gaan, mits binnen het geschil. De tekst van de wet strookt niet met de toelichting voor wat betreft de betekenis van de term ‘verzuim’. De belastingrenteregeling ziet kennelijk op titelverzuimen en niet op betalingsverzuimen (waarop de invorderingsrente ziet). Toch wilde de wetgever expliciet ‘aansluiting’ bij de verzuimrenteregeling in de Awb en de verzuimregeling in art. 6:81 BW, die beide uitsluitend over betalingsverzuimen gaan. Bovendien is het verzuimbegrip hybride omdat het effectief verschillende betekenissen heeft voor de fiscus en de belastingplichtige, zulks structureel in het nadeel van de belastingplichtige.
Na betaling is titelverzuim irrelevant
De A-G concludeert dat voor de toepassing van de belastingrenteregeling een mogelijk titelverzuim niet (meer) relevant is voor zover en zolang de belasting al betaald is. Een titelverzuim kan weliswaar ook ondanks betaald zijn van de belasting relevant zijn door bemoeilijking van administratieve processen. Maar voor aangifteverzuimen bestaat de verzuimboete al. In het geval van de bv blijken onevenredige en onrechtvaardige gevolgen van het door de wetgever gebruikte tweeslachtige en asymmetrische ‘verzuim’-begrip mogelijk. Deze gevolgen zijn echter niet voorzien. Daarom moet men volgens de A-G zoveel mogelijk aansluiten bij de betalingsverzuimregelingen in de Awb en het BW. Men legt de wet aldus uit dat de belanghebbende voor de toepassing van de belastingrenteregeling niet in ‘verzuim’ was in de periode waarin en voor zover de hoofdsom waarover rente is berekend niet bestond.
Subsidiaire stelling A-G
Subsidiair meent de A-G dat de AWR-bepaling die leidt tot renteberekening over perioden waarin geen hoofdsom bestond, in zoverre buiten toepassing moet blijven wegens schending van het evenredigheidsbeginsel. Hieraan is ook de formele wet te toetsen in geval van door de wetgever niet onder ogen geziene onevenredige en onredelijke individuele gevolgen van strikte wet(tekst)toepassing.
Terugverwijzing
Meent de Hoge Raad dat de individuele gevolgen van strikte wet(tekst)toepassing in casu niet onredelijk en onvoorzien genoeg zijn om de formele wet wegens schending van ongeschreven algemene rechtsbeginselen incidenteel buiten toepassing te laten? Dan meent de A-G dat de rechtbank ten onrechte het beroep op begunstigende beleid heeft afgewezen. Volgens de A-G gaat het niet om de data van opleggen van de rentebeschikkingen en evenmin om de data van restitutie. De vraag of de periode waarin de fiscus het belastingbedrag al had waarover later rente wordt berekend, vóór de datum van intrekking van het begunstigende beleid lag, is van belang. Het is de A-G niet duidelijk of dat bij beide rentebeschikkingen het geval is. Daarom adviseert hij de Hoge Raad het cassatieberoep gegrond te verklaren en de zaak door te verwijzen naar de feitenrechter om te bepalen hoeveel belastingrente te veel in rekening is gebracht.
Wet: 30fc AWR
Bron: Parket bij de Hoge Raad 29 juni 2022 (gepubliceerd 15 juli 2022), ECLI:NL:PHR:2022:641, 20/04379
Geef een reactie