De staatssecretaris van Financiën heeft zijn cassatieberoep tegen de hofuitspraak dat een korte vof tussen dga en eigen bv geen fraus legis is, ingetrokken.
In de desbetreffende zaak wilde een vrouw een vermogensverlies aftrekken door een privépand in te brengen in een vof die zij voor korte tijd met haar bv was aangegaan. De inspecteur had de verliesaftrek geweigerd. Deze beslissing motiveerde hij onder andere met een beroep op fraus legis. Maar Hof Arnhem-Leeuwarden heeft geoordeeld dat in deze zaak geen sprake is van fraus legis. Zie NTFR 2022/1979 en ‘Boekverlies uit korte vof met bv is inderdaad aftrekbaar’ voor meer informatie over deze zaak. De staatssecretaris was in cassatie gegaan tegen de hofuitspraak, maar heeft inmiddels dit beroep weer ingetrokken. Omdat (het tijdstip van) de beëindiging van de vof niet vooraf vaststond, is het hofoordeel over het bronkarakter niet vatbaar voor cassatie. Overigens vindt de staatssecretaris wel dat het hof de toets van de subjectieve winstverwachting ten onrechte achterwege heeft gelaten.
Keuzevrijheid bij etikettering
Verder stelt de staatssecretaris dat de keuzevrijheid bij de etikettering van het pand in overeenstemming is met bestaande rechtspraak (NTFR 2003/533). Hij verwacht evenmin met succes te kunnen verdedigen dat sprake is van fraus legis. Het afwaarderingsverlies vloeit voort uit de keuzevrijheid. Daardoor is in beginsel geen sprake van strijd met doel en strekking van de wet. De staatssecretaris merkt daarbij nog op dat de uitkomst anders had kunnen zijn als van tevoren vaststond dat de vof slechts zeer kort zou bestaan. In dat geval zou de reële economische betekenis van het aangaan van de vof discutabel zijn. Maar in deze casus heeft de inspecteur het van tevoren vaststaan van het kortstondig bestaan van de vof niet aannemelijk kunnen maken. Daarom heeft het hof uit kunnen en mogen gaan van de reële economische betekenis van het bestaan van de vof.
Mogelijkheden afwaardering al ingeperkt
Ten slotte verklaart de staatssecretaris dat bij zijn beslissing om zijn cassatieberoep in te trekken de inwerkingtreding van een besluit per 20 juni 2018 ook een rol heeft gespeeld. Door dit besluit keurt de fiscus een afwaardering zoals in de desbetreffende casus (die speelde in 2014) in principe niet meer goed. En zelfs in de gevallen waarin het besluit een afwaardering wel goedkeurt, is de hoogte van de maximaal goedgekeurde afwaardering verlaagd naar 15%. Daarbij geldt bovendien de eis dat het pand minimaal drie jaar tot het ondernemingsvermogen moet hebben behoord. De staatssecretaris concludeert daarom dat de mogelijkheden van een afwaardering al behoorlijk zijn ingeperkt.
Wet: art. 3.8 Wet IB 2001
Besluit: Besluit nr. 2018-81323
Bron: Ministerie van Financiën 7 juli 2022 nr. 2022-00000180298
Geef een reactie