Wie de ruilarresten wil toepassen op cultuurgrond met een voorraadfunctie, moet aannemelijk maken dat de nieuwe activa dezelfde economische en functionele plaats hebben in het vermogen van het bedrijf. Met een overzicht achteraf maakt men dat in principe niet aannemelijk.
Een bv handelde in agrarisch vastgoed, in het bijzonder in boerderijen, cultuurgrond en productierechten. Zij kocht complete agrarische bedrijven om deze in hun geheel weer te verkopen. Bij de verkoop probeerde zij ook agrarische rechten en vee te verkopen. Haar klantenkring bestond uit agrarische ondernemers en projectontwikkelaars. De bv gaf een deel van de cultuurgrond die zij had aangekocht in kortdurende liberale pacht uit. Sommige pachters kochten naderhand de gepachte cultuurgrond van de bv. De gemiddelde omloopsnelheid van de cultuurgronden bedroeg 230 dagen. Gedurende het jaar 2015 bedroeg de waarde van de handelsvoorraad ongeveer € 25 miljoen. De bv had in 2015 een transactieresultaat op cultuurgrond tot een bedrag van € 1.516.900 en op (woon)boerderijen tot een bedrag van € 282.942 niet tot haar belastbare winst gerekend. Zij wilde deze bedragen met toepassing van de ruilarresten afboeken op kosten van vervangende aankopen. De inspecteur ging daarmee niet akkoord.
Ruilarresten kunnen van toepassing zijn
Hof Arnhem-Leeuwarden redeneert dat de ruilarresten zien op gevallen waarin de belastingplichtige op het moment van de vervreemding van een activum een concreet plan heeft om in directe samenhang met die vervreemding een ander activum te verwerven. Dat andere activum neemt zowel functioneel als economisch dezelfde plaats in het vermogen van de belastingplichtige in als het vervreemde activum. Op grond van goedkoopmansgebruik mag de belastingplichtige de bij de vervreemding behaalde boekwinst aftrekken van de kostprijs van dat andere activum. De ruilarresten zijn volgens het hof in beginsel toe te passen op de voorraden van de bv.
Niet dezelfde functionele en economische plaats
Of het verworven activum in zowel functioneel als economisch oogpunt dezelfde plaats in het vermogen inneemt, moet men beoordelen aan de hand van de voorraad als geheel, zo stelt de bv. Bovendien stelt zij dat de cultuurgrond bij haar de functie heeft van bedrijfsmiddel. Het hof gaat hierin niet mee. Voor de bv is de cultuurgrond een voorraad. Bovendien volgt uit het achteraf opgestelde overzicht op basis van oppervlakte en boekwaarde van de bv niet dat de nieuw aangekochte boerderij of cultuurgrond in de handelsvoorraad in functioneel en economische zin dezelfde plaats heeft ingenomen als de verkochte boerderij of cultuurgrond.
Wet: art. 3.54 Wet IB 2001 en art. 8, eerste lid Wet Vpb 1969
Geef een reactie