Als de inspecteur het vertrouwen opzegt dat een inkomensbron kwalificeert als winst uit onderneming, mag deze opzegging geen terugwerkende kracht hebben.
Op 7 oktober 2008 sloot een man een arbeidsovereenkomst gesloten met instelling voor geestelijke gezondheidszorg (GGZ). De man zou met ingang van 13 oktober 2008 voor onbepaalde tijd in dienst treden bij de GGZ-instelling als kinder- en jeugdpsychiater. Zijn arbeidsduur bedroeg gemiddeld 36 uur per week volgens een rooster bepaald door de leidinggevende. De man had hij recht op een vast maandsalaris waarbij de cao GGZ van toepassing was en op vakantie en pensioen. Ten slotte nam hij deel aan een collectieve ziektekostenregeling. In 2013 spraken de GGZ-instelling en de man af om zijn arbeidsduur te verminderen tot 33 uur in de week. Daarbij ging het om drie dagen van tien uur aanwezigheid in Den Haag en drie uur telefonisch consult.
Inschrijving van eenmanszaak
Op 15 januari 2013 schreef de man zijn eenmanszaak in bij de Kamer van Koophandel. Hij gaf als ondernemingsactiviteit op ‘praktijken van psychotherapeuten, psychologen en pedagogen’. Vanaf die datum was de man ook werkzaam voor andere opdrachtgevers. Tot die opdrachtgevers behoorde een tweede GGZ-instelling. De man sloot met deze instelling een overeenkomst van opdracht. Daarbij verklaarden partijen nadrukkelijk niet te willen dat een arbeidsovereenkomst tot stand kwam. Doordat de man van 1 augustus 2017 tot en met 31 juli 2018 onbetaald ouderschapsverlof opnam, bleef hij nog 23 uur per week werken voor de eerste GGZ-instelling. Daarna zou hij op grond van een wijziging op de arbeidsovereenkomst gemiddeld 24 uur per week werken voor de eerste GGZ-instelling. Daarbij kon de werkgever na overleg een andere indeling van de werkdagen en werktijden vaststellen.
Rechtsverhouding onvoldoende gewijzigd
De man gaf vanaf 2013 de vergoeding die hij van de eerste GGZ-instelling ontving op als winst uit onderneming. Aanvankelijk week de inspecteur af van de aangifte IB/PVV 2013. Maar na een reactie van de man volgde hij toch de aangifte. Uiteindelijk stelt de Belastingdienst dat over het jaar 2017 de vergoeding van de eerste GGZ-instelling geen winst uit onderneming meer is. Het eerder opgewekte vertrouwen is volgens de inspecteur nu echt stopgezet. De man is het oneens met beide standpunten van de Belastingdienst. Maar Rechtbank Noord-Holland is het met de fiscus eens dat de vergoeding van de eerste GGZ-instelling loon is. De overeenkomst tussen de man en deze GGZ-instelling is niet fundamenteel gewijzigd. De man werpt tegen dat hij op factuurbasis is gaan werken, maar de rechtbank vindt dat onvoldoende.
Geen terugwerkende kracht opgezegd vertrouwen
De rechtbank stelt de man wel gedeeltelijk in het gelijk wat betreft he topzeggen van het opgewekt vertrouwen. De Belastingdienst heeft op 9 augustus 2017 het vertrouwen voor heel 2017 opgezegd. Het opzeggen van dit vertrouwen mag echter geen terugwerkende kracht hebben. Daarop kan de man voor de periode tot 9 augustus 2017 nog een beroep doen op te eerbiedigen vertrouwen.
Wet: art. 2.14, 3.2, 3.79a en 3.81 Wet IB 2001
Geef een reactie