Als een dga zijn belang in een vbi behoudt, mag hij geen tussentijds verlies uit aanmerkelijk belang in aanmerking nemen. Zelfs niet als hij van plan is de activiteiten van deze vbi’s kort na de vervreemding (vrijwel) geheel te beëindigen.
Een man was in 2016 niet alleen dga van een bv, maar had daarnaast een aanmerkelijk belang (ab) in drie vrijgestelde beleggingsinstellingen (vbi’s). Eind november 2016 richtte de dga nog een bedrijf op. Op 20 december 2016 sprak de dga met zijn bv af dat hij al zijn participaties in twee vbi’s in de bv zou inbrengen via een agiostorting. Op diezelfde dag verkochten de twee bv’s 99,99% van de participaties die zij hielden in een hedge fund respectievelijk fixed fund. Volgens de dga had hij met de participatie in de twee desbetreffende vbi’s negatief inkomen uit ab behaald. Maar de inspecteur meende dat de dga zijn belang in deze participaties in 2016 nog had behouden. In dat geval zou tussentijdse verliesneming niet zijn toegestaan.
Plan om later activiteiten te beëindigen is irrelevant
De Belastingdienst stelt daarbij dat het tijdstip waarop de dga wordt geacht het vervreemdingsvoordeel te genieten van belang is. Volgens de wet is dat in deze zaak het moment waarop de participaties aan de bv zijn vervreemd. Of de activiteiten van de twee vbi’s op een later moment, zelfs kort na de vervreemding, eindigen, is niet relevant. Of de dga al op het moment van de vervreemding een voornemen om de activiteiten van de vbi’s voor 99% te beëindigen, is evenmin relevant. Rechtbank Noord-Holland is het eens met de zienswijze van de fiscus en verklaart het beroep van de dga ongegrond.
Wet: art. 4.24 en 4.46 Wet IB 2001 en art. 6a Wet Vpb 1969
Geef een reactie