Uiterlijk vanaf het moment dat de Belastingdienst aankondigt tegemoet te komen aan een bezwaarschrift, eindigt de overschrijding van de redelijke termijn.
De Belastingdienst had op 23 december 2016 een bezwaarschrift ontvangen tegen een aanslag IB/PVV 2015. De inspecteur liet op 11 december 2018 in een brief weten dat hij tegemoet zou komen aan het bezwaarschrift. De formele tegemoetkoming bij uitspraak op bezwaar vond plaats op 28 december 2018. Vervolgens ontstond een geschil over de periode waarover de fiscus een immateriële schadevergoeding was verschuldigd vanwege de overschrijding van de redelijke termijn. Meer specifiek ging het om de vraag of het tijdsverloop na 11 december 2018 meetelde. De Hoge Raad oordeelt dat dit niet het geval is. Met het versturen van de brief was duidelijk dat de Belastingdienst tegemoet zou komen aan het bezwaarschrift. Daardoor was er geen reden meer om nog in spanning te zitten. Het is niet zo dat uitsluitend via een formele beschikking de periode eindigt waarin een belanghebbende in spanning en met frustratie de beslissing afwacht.
Wet: art. 8:88, eerste lid, onderdeel c Awb
Bron: Hoge Raad 2 september 2022, ECLI:NL:HR:2022:1128, 22/00186
Geef een reactie