Mensen van buitenlandse afkomst kregen aanzienlijk vaker te maken met een hardere fraudeaanpak van de Belastingdienst dan personen van Nederlandse afkomst. Dat concludeert het College voor de Rechten van de mens.
Toegespitst op specifieke vormen van toezicht en handhaving zijn de verschillen groter. Bijvoorbeeld bij het risicoclassificatiemodel, op basis waarvan ouders geselecteerd werden voor nadere controle door een ambtenaar, werden er in 2014 mensen met een buitenlandse afkomst acht keer vaker geselecteerd voor nadere controle dan mensen met een Nederlandse afkomst. Ook kregen ouders met een buitenlandse achtergrond zeven keer vaker de kwalificatie ‘opzet/grove schuld’.
Naar aanleiding van tientallen klachten van ouders over vermeende discriminatie onderzocht het College de geanonimiseerde gegevens van alle ouders die in de jaren 2014 en 2018 kinderopvangtoeslag aanvroegen. Dit onderzoek is een vooronderzoek en maakt deel uit van de procedure waarin het College die individuele klachten afzonderlijk zal beoordelen.
Bewijslast keert om
Al langer is duidelijk dat de harde fraudeaanpak van de Belastingdienst ouders vaak in grote (financiële) problemen bracht en ook dat er ouders onterecht als fraudeurs zijn aangemerkt.
Op basis van dit vooronderzoek constateert het College dat er genoeg aanwijzingen zijn om te vermoeden dat de toeslagenouders die bij het College een klacht hebben ingediend inderdaad zijn gediscrimineerd op grond van hun afkomst. Dit vermoeden heeft een belangrijke juridische consequentie: het betekent dat de ouders geen verder bewijs van discriminatie hoeven te leveren, maar dat het nu aan de Belastingdienst is om in al die individuele gevallen aan te tonen dat ze níet heeft gediscrimineerd.”
Vermoeden van onderscheid
De uitkomsten van dit onderzoek zijn van belang voor de verdere behandeling van de klachten die toeslagenouders hebben ingediend bij het College. Ons vooronderzoek toont aan dat er een gefundeerde basis is voor een ‘vermoeden van onderscheid’ en daarmee voor een omkering van de bewijslast zoals geldt in het gelijkebehandelingsrecht. Dat betekent dat de Belastingdienst nu in iedere individuele klachtprocedure zal moeten aantonen dat zij niet in strijd heeft gehandeld met de gelijkebehandelingsnormen, zoals vastgelegd in de Algemene Wet Gelijke Behandeling (AWGB).
Het vooronderzoek van het College brengt de discriminerende effecten van de werkwijzen en processen van de Belastingdienst cijfermatig in beeld. Hoe die discriminerende effecten zijn ontstaan, blijkt niet uit dit onderzoek. Zijn ouders direct op grond van hun buitenlandse afkomst geselecteerd voor controle, dan is sprake van direct onderscheid. Het kan ook zo zijn dat de selectie voor toepassing van controle plaats vond op basis van een niet aan de afkomst van de ouders gerelateerd criterium. Wat dit onderzoek dan duidelijk maakt, is dat ouders van buitenlandse afkomst toch vaker met die controles te maken kregen. Dan is er in ieder geval sprake geweest van indirecte discriminatie en zal het College moeten beoordelen of voor die indirecte discriminatie een objectieve rechtvaardiging bestond, waarvoor de Belastingdienst bewijs moet aanleveren. Bij de verdere behandeling van het College van de individuele klachten van de toeslagenouders zal hierover naar verwachting meer duidelijk worden. Het afgelopen anderhalf jaar dienden tientallen toeslagenouders een klacht in bij het College voor de Rechten van de Mens.
Bron: College voor de rechten van de mens, 15 september 2022
Geef een reactie