Dividendbelasting die de fiscus had kunnen naheffen, maar niet heeft nageheven, vormt geen voorbelasting die is te verrekenen met een vervreemdingsvoordeel uit aanmerkelijk belang.
Een vennootschap waarin een man indirect een aanmerkelijk belang (ab) hield, droeg haar aandeel van 10% in een andere bv over aan de man. De akte vermeldde een nominale waarde van € 5.000 als aankooprijs. Uit de jaarrekening bleek de werkelijke aankoopprijs € 269.753 te bedragen. In 2017 kocht de bv de aandelen van de man in tegen de intrinsieke waarde van € 371.566. De bv droeg geen dividendbelasting af met betrekking tot de aandeleninkoop. De inspecteur had evenmin dividendbelasting van de bv nageheven. Hij vond wel dat een bedrag van € 371.566 -/- € 269.753 = € 101.813 een belast vervreemdingsvoordeel uit ab was. De Belastingdienst rekende de helft van dit bedrag toe aan de man en de andere helft aan zijn echtgenote.
Opvoeren van te verrekenen bedragen
De man en zijn echtgenote waren het oneens met de berekening. Zij stelden dat het bedrag van € 371.566 een netto bedrag was. Daardoor zouden de echtgenoten ieder de helft van € 64.688 aan dividendbelasting mogen verrekenen als voorheffing. Ook wezen zij erop dat zij borg hadden gestaan voor de beheervennootschap die alle aandelen hield in de vennootschap die het belang van 10% had overgedragen. In 2017 had de bank de echtgenoten aangesproken voor de schulden van de beheervennootschap. Vervolgens hadden de echtgenoten in 2018 ter voldoening aan de borgstelling de bank € 90.707 betaald. Zij meenden ook ieder de helft van dit bedrag te mogen aftrekken van hun aandeel in het vervreemdingsvoordeel uit ab.
Geen verrekening vanwege onzakelijke borgstelling
Maar wanneer het geschil voor Hof Arnhem-Leeuwarden belandt, stelt het hof dat geen dividendbelasting is geheven. Uit de akte van overdracht van de aandelen blijkt niet dat het om een netto uitkering gaat. Dat de Belastingdienst dividendbelasting had kunnen naheffen, betekent nog niet dat er dividendbelasting is geheven. De betaling vanwege de borgstelling is evenmin te verrekenen met het vervreemdingsvoordeel uit ab. Deze borgstelling is onzakelijk en de betaling vond bovendien plaats in 2018. Het hof verklaart daarom de beroepsschriften van de echtgenoten ongegrond.
Wet: art. 15 AWR en art. 4.12, onderdeel b en 9.2, eerste lid, onderdeel b Wet IB 2001
Bronnen: Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 13 september 2022 (gepubliceerd 23 september 2022), ECLI:NL:GHARL:2022:7922, 21/01592 en Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 13 september 2022 (gepubliceerd 23 september 2022), ECLI:NL:GHARL:2022:7923, 21/01593
Online cursus DGA actualiteiten
Tijdens deze online actualiteiten bijeenkomst schuift DGA-specialist mr. Almer de Beer aan tafel bij fiscaal-journalist Marit Muller om de belangrijkste actualiteiten & ontwikkelingen op DGA-gebied te bespreken.
Geef een reactie