Buitenlandse beleggingsfondsen moeten een vervangende betaling berekenen over hun wereldwinst om vergelijkbaar te zijn met een fiscale beleggingsinstelling.
Een gemachtigde van diverse buitenlandse beleggingsfondsen was een zeer groot aantal beroepsprocedures begonnen. Daarbij deed hij onder meer een beroep op het Unierecht om zo een teruggaaf van dividendbelasting te krijgen voor zijn cliënten. De beleggingsfondsen zouden namelijk zijn te vergelijken met de fiscale beleggingsinstelling (fbi). De rechtbank vroeg de gemachtigde of de beleggingsfondsen akkoord gingen met een zogeheten vervangende betaling. Dit is een betaling ter vervanging van de niet-geheven dividendbelasting. Zie ook: ‘Instemming met vervangende betaling kon fbi-status redden’ en ‘Buitenlands beleggingsfonds krijgt dividendbelasting terug’. Het primaire standpunt van de beleggingsfondsen was dat de eis van de vervangende betaling in strijd was met het Unierecht. Maar zij gingen subsidiair wel akkoord met een vervangende betaling.
Betaling berekenen over wereldwinst
Het probleem was echter dat de beleggingsfondsen de vervangende betaling alleen berekenden over de Nederlandse winst. Maar de Hoge Raad heeft bepaald dat men de vervangende betaling moet berekenen over de wereldwinst. Dat is een wezenlijk andere wijze, aldus de rechtbank. De rechtbank oordeelt daarom dat de buitenlandse beleggingsfondsen onvoldoende zijn te vergelijken met een fbi. Dat betekent dat tot en met 2007 de Belastingdienst de toepassing van de afdrachtvermindering van dividendbelasting terecht heeft geweigerd.
Wet: art. 10 en 11a Wet DB
Geef een reactie