De inspecteur of de rechter moet binnen een redelijke termijn beslissen in een fiscale procedure. Gebeurt dat niet, dan ondervindt de belanghebbende extra spanning en frustraties. Daarvoor kan de belanghebbende aan de rechter vragen de Belastingdienst of de Nederlandse Staat te veroordelen tot vergoeding van immateriële schade. Hierover is de afgelopen maanden interessante rechtspraak verschenen.
Degene die het niet eens is met een beslissing van Belastingdienst, kan tegen die beslissing bezwaar maken. Hij moet dat doen binnen zes weken na het bekend worden van die beslissing (artikel 6:7 Awb). De Belastingdienst moet vervolgens in beginsel binnen zes weken op het bezwaar beslissen (artikel 7:10 Awb). Als hij het niet eens is met de uitspraak op bezwaar, kan hij in beroep bij de rechtbank. Wanneer de inspecteur en/of de rechter te lang doet over het beslissen in een fiscale procedure, dan ondervindt een belanghebbende onnodig lang spanning en frustraties. Hiervoor kan hij een immateriële schadevergoeding vragen bij de rechtbank.
Het overzichtsarrest
De Hoge Raad heeft in een overzichtsarrest (ECLI:NL:HR:2016:252, hierna: het overzichtsarrest) aangegeven hoeveel tijd de Belastingdienst en vervolgens de rechterlijke instanties mogen doen om tot een beslissing te komen. De redelijke termijn begint als de inspecteur een bezwaarschrift ontvangt (r.o. 3.3.1). De termijn eindigt als de rechter uitspraak doet in de hoofdzaak (r.o. 3.3.2). Uit rechtsoverweging 3.4.2 volgt dat de rechtbank bij een beroepsprocedure binnen twee jaar na het indienen van het bezwaarschrift bij de inspecteur uitspraak moet doen. Dit is inclusief een periode van zes maanden die de inspecteur heeft om uitspraak op bezwaar te doen. Gaat de belanghebbende in hoger beroep? Dan heeft het gerechtshof ook twee jaar de tijd om uitspraak te doen (r.o. 3.4.3). Ook voor beroep in cassatie geldt een termijn van twee jaar,(r.o. 3.4.4). Vernietigt de Hoge Raad de uitspraak en verwijst de Hoge Raad de zaak, dan heeft het hof of de rechtbank een jaar na het verschijnen van het arrest de tijd om in de zaak uitspraak te doen (r.o. 3.4.5).
Afwijkingen
In rechtsoverweging 3.5.1 geeft de Hoge Raad aan dat van voornoemde termijnen kunnen worden afgeweken in bijzondere gevallen. Denk daarbij aan een complexe zaak of een belanghebbende of zijn gemachtigde die invloed hebben op de duur van het proces. Als de Hoge Raad aan het HvJ EU een prejudiciële beslissing vraagt, telt de hiermee gemoeide tijd niet mee voor de redelijke tijd. Is het financiële belang gering? Dan ondervindt de belanghebbende minder spanning en frustraties en heeft een belanghebbende volgens de Hoge Raad (ECLI:NL:HR:2013:1361) geen recht op een immateriële schadevergoeding.
Nadere termijn om stukken in te dienen
Hoe zit het als de rechter een partij een termijn geeft om bijvoorbeeld nadere stukken in te dienen? Die extra tijd is inbegrepen in de hiervoor vermelde termijnen. De motivering van de Hoge Raad in rechtsoverweging 3.6.1 is dat van die extra tijd die de belanghebbende wordt gegeven, niet kan worden gezegd dat het wordt veroorzaakt door een bijzondere omstandigheid.
Gevolgen overschrijding redelijke termijn
Als de procedure langer duurt dan de redelijke termijn, is de Belastingdienst of de Nederlandse Staat aan de belastingplichtige een immateriële schadevergoeding (IMSV) verschuldigd. De reden is dat de belastingplichtige geacht wordt spanning en frustraties te hebben gedurende de tijd dat de procedure langer duurt. Die spanning en frustraties levert grond op voor een immateriële schadevergoeding van € 500 per half jaar dat de redelijke termijn is overschreden. Als in een procedure de redelijke termijn is overschreden wordt bekeken, welke instantie, Belastingdienst of rechterlijke macht, hiervoor verantwoordelijk is. Zo nodig wordt de immateriële schadevergoeding toegerekend aan de Belastingdienst en/of de Nederlandse staat.
Covid-19 een bijzondere omstandigheid?
Het hof heeft in de zaak die leidde tot het arrest van de Hoge Raad van 27 mei 2022 (ECLI:NL:HR:2022:752) geoordeeld dat de uitbraak van het coronavirus een bijzondere omstandigheid is. Die uitbraak rechtvaardigde daarom een verlenging voor het doen van een uitspraak door het hof met vier maanden. De Hoge Raad oordeelt echter anders. De uitbraak van het coronavirus is geen bijzondere omstandigheid. Alleen als partijen voor een zitting waren uitgenodigd in de periode 17 maart tot en met 10 mei 2020. In die periode waren de gerechtsgebouwen gesloten. Als daardoor partijen opnieuw moesten worden uitgenodigd voor een onderzoek ter zitting, dan was sprake van een bijzondere omstandigheid.
Geen ambtshalve toekenning immateriële schadevergoeding
In rechtsoverweging 3.13.1 en 3.13.2 van het overzichtsarrest staat dat een belanghebbende een verzoek om toekenning van immateriële schadevergoeding moet doen. Hij moet dat verzoek doen bij de rechter die de zaak in behandeling heeft. Zonder verzoek bestaat er geen recht op vergoeding. Ook artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie geeft de rechter niet de mogelijkheid een immateriële schadevergoeding toe te kennen als de belanghebbende geen verzoek heeft gedaan. De Hoge Raad heeft dit bevestigd in zijn arrest van 16 september 2022 (ECLI:NL:HR:2022:1225).
Geen immateriële schadevergoeding bij proces over proceskostenvergoeding
Een belanghebbende wordt in een bezwaarprocedure na twee jaar in het gelijkgesteld. De Belastingdienst ontving op 23 december 2016 een bezwaarschrift. Op 28 december 2018 heeft de inspecteur uitspraak op bezwaar gedaan, maar al op 11 december 2018 heeft hij laten weten aan de bezwaren van de belanghebbende tegemoet te komen. De belanghebbende is het echter niet eens met de proceskostenvergoeding door de inspecteur en gaat in beroep. Uiteindelijk komt de zaak voor bij de Hoge Raad (ECLI:NL:HR:2022:1128). De Hoge Raad geeft aan dat de immateriële schadevergoeding wordt toegekend vanwege spanning en frustraties die de belastingplichtige ondervindt tijdens de procedure over de belastingaanslag. Staat vast dat belanghebbende in het gelijk wordt gesteld? Dan stopt de periode en is er geen grond meer voor een vergoeding voor immateriële schade. De Hoge Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en bepaalt dat de redelijke termijn eindigt op 11 december 2018. Ook in het arrest ECLI:NL:HR:2022:1346 geeft de Hoge Raad aan dat de redelijke termijn eindigt als in de hoofdzaak is beslist.
Wet: art. 6:7, 7:10 en 8:88 Awb
Meer informatie:
- Hoge Raad 30 september 2022, ECLI:NL:HR:2022:1346, 22/00854
- Hoge Raad 16 september 2022, ECLI:NL:HR:2022:1225, 21/01517
- Hoge Raad 2 september 2022, ECLI:NL:HR:2022:1128, 22/00186
- Hoge Raad 27 mei 2022, ECLI:NL:HR:2022:752, 21/02977
- Hoge Raad 19 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:252, 14/03907
- Hoge Raad 29 november 2013, ECLI:NL:HR:2013:1361, 12/04301
Geef een reactie