Het gebruik van een onjuiste tekst bij de beëdiging van een aantal raadsheren en raadsheren-plaatsvervanger in het gerechtshof ’s-Hertogenbosch leidt niet tot vernietiging van de uitspraken in de zaken die deze raadsheren (mee) hebben behandeld en beslist. Dat heeft de Hoge Raad geoordeeld naar aanleiding van twee vorderingen tot cassatie in het belang der wet; één in een strafzaak en één in een belastingzaak.
Op 19 juli jl. bracht het gerechtshof ’s-Hertogenbosch naar buiten dat een aantal raadsheren en raadsheren-plaatsvervanger in de teams strafrecht en belastingrecht in dat hof niet op de juiste manier is beëdigd. Bij het afleggen van de ambtseed is niet de juiste tekst gebruikt. Ook bij de beëdiging van enkele advocaten-generaal bij dat hof is niet de goede tekst gebruikt. In plaats van het formulier dat is bestemd voor rechterlijke ambtenaren is het formulier gebruikt dat is bestemd voor de beëdiging van gerechtsambtenaren (andere medewerkers bij het hof; rijksambtenaren).
Tekstverschillen
De teksten van de eed/belofte voor rechterlijke ambtenaren en rijksambtenaren zijn op veel punten gelijk. De belangrijkste verschillen zijn dat in de tekst van de eed/belofte voor rijksambtenaren niet is opgenomen dat men geen giften aanneemt van (toekomstige) procespartijen en dat het ambt wordt uitgeoefend met onzijdigheid en zonder aanzien van personen. Verder is in de tekst van de eed/belofte die is bedoeld voor rijksambtenaren – anders dan in de tekst voor rechterlijke ambtenaren – opgenomen dat men plichtsgetrouw en nauwgezet de opgedragen taken zal vervullen.
Standpunt PG
Op 13 september 2022 diende de procureur-generaal (PG) bij de Hoge Raad twee vorderingen tot cassatie in het belang der wet in om op korte termijn duidelijkheid te krijgen over de mogelijke gevolgen van het gebruik van de onjuiste tekst bij de beëdigingen. Het standpunt van de PG is dat het gebruik van een onjuiste tekst bij de beëdigingen niet hoeft te leiden tot vernietiging van de uitspraken in de zaken die door de raadsheer-plaatsvervanger in de strafzaak en de raadsheer-plaatsvervanger in de belastingzaak (mee) zijn behandeld en beslist.
Oordeel Hoge Raad
De Hoge Raad oordeelt – in zowel de strafzaak als de belastingzaak – in lijn met het standpunt van de PG.
Uit de wettelijke regelingen volgt dat rechterlijke uitspraken alleen worden gedaan door rechterlijke ambtenaren die met rechtspraak zijn belast. Aan de benoeming tot rechterlijk ambtenaar zijn wettelijke vereisten verbonden; daarnaast bepaalt de wet dat rechterlijke ambtenaren voorafgaand aan hun indiensttreding de eed of belofte afleggen. Met de beëdiging worden de aan het rechterlijk ambt verbonden verantwoordelijkheden en verplichtingen bekrachtigd en brengt de rechterlijk ambtenaar tot uitdrukking dat hij tot het verkrijgen van het ambt niets ontoelaatbaars heeft gedaan.
De Hoge Raad heeft geoordeeld dat de onvolkomenheid die zich in de voorliggende kwestie bij het Bossche hof heeft voorgedaan, geen gevolgen heeft voor de mede door de raadsheer-plaatsvervanger gewezen uitspraken. Deze raadsheer-plaatsvervanger heeft, ook al is bij de beëdiging de tekst gebruikt voor de belofte van een rijksambtenaar in plaats van voor een rechterlijk ambtenaar, bij de beëdiging in de eerste plaats tot uitdrukking gebracht dat hij het ambt niet op onoorbare wijze heeft verkregen en dat hij de aan het rechterlijk ambt verbonden wezenlijke verantwoordelijkheden en verplichtingen aanvaardt. Verder heeft hij met het afleggen van die belofte trouw aan de Koning beloofd, zich verbonden tot naleving van de Grondwet en alle overige wetten en beloofd zich te gedragen zoals het een goed ambtenaar – en dus ook een goed rechterlijk ambtenaar – betaamt. Daarmee heeft de raadsheer-plaatsvervanger beloofd te handelen overeenkomstig kernwaarden die ook van belang zijn voor de uitoefening van het rechterlijk ambt en die mede verband houden met de onderdelen van de eed of belofte voor rechterlijke ambtenaren die in de eed of belofte voor rijksambtenaren ontbreken. Daarbij kan in het bijzonder worden gewezen op het (strafrechtelijk handhaafbare) verbod op het aanvaarden van giften door een rechter en op de gedragsnormen die de onpartijdigheid van de rechter waarborgen. Dat de raadsheer-plaatsvervanger door het gebruik van de tekst van de eed of belofte van de rijksambtenaar ook heeft beloofd de hem opgedragen taken plichtsgetrouw en nauwgezet te verrichten, heeft niet tot gevolg dat enige vorm van hiërarchisch gezag over deze rechter zou kunnen worden uitgeoefend of door hem zou zijn aanvaard waardoor zijn onafhankelijkheid in het geding zou zijn.
Gelet op dit alles is de rechtskracht van de mede door de raadsheer-plaatsvervanger in de strafzaak en de raadsheer-plaatsvervanger in de belastingzaak gewezen uitspraken niet aangetast. Die uitspraken blijven dan ook in stand.
In de strafzaak heeft de Hoge Raad hieraan toegevoegd dat ook in zaken waarbij het gebruik van de tekst voor de rijksambtenaar zich heeft voorgedaan bij de beëdiging van een advocaat-generaal, dit niet tot gevolg heeft dat die advocaat-generaal zijn taken en bevoegdheden als advocaat-generaal niet zou mogen uitoefenen.
De Hoge Raad wijst er in zijn uitspraak wel op dat, gelet op de waarde van de beëdiging en het daarbij gebruiken van de juiste tekst, het in de rede ligt dat in gevallen waarin niet de juiste tekst is gebruikt, de eed of belofte door deze en andere raadsheren(-plaatsvervanger) en advocaten-generaal nogmaals wordt afgelegd.
Bron: Hoge Raad 21 oktober 2022, ECLI:NL:HR:2022:1438 en Hoge Raad 21 oktober 2022 ECLI:NL:HR:2022:1509
Geef een reactie