Uit een uitspraak van Rechtbank Den Haag blijkt dat de inspecteur het box 3-inkomen soms verder moet verlagen dan volgens het Besluit rechtsherstel box 3. Dat is het geval als het werkelijk rendement nog lager is dan het forfaitair rendement volgens het besluit.
Op 5 december 2022 heeft Rechtbank Den Haag in twee zaken nog geoordeeld dat de inspecteur na de toepassing van het Besluit rechtsherstel box 3 het inkomen uit sparen en beleggen voldoende heeft verlaagd. Zie ‘Ongerealiseerde koerswinst telt mee voor rechtsherstel box 3’. Maar in de volgende zaak schiet de compensatie zoals berekend met het Besluit rechtsherstel box 3 tekort. Het gaat om een vrouw die in 2018 naast bank- en spaartegoeden de eigendom van een baar goud heeft. De inspecteur berekent het forfaitaire rendement over het totale vermogen in box 3 uiteindelijk op € 1.479. In werkelijkheid heeft de vrouw in 2018 € 38 aan rente ontvangen op haar bank- en spaartegoeden. Dat jaar is sprake van een ongerealiseerde waardestijging van de baar goud van € 701. Het werkelijk rendement bedraagt over het box 3-vermogen daarmee € 739.
Nieuw rendementspercentage
Omdat het werkelijke rendement van € 739 lager is dan het forfaitair rendement van € 1.479, moet een verdere verlaging van het inkomen uit sparen en beleggen plaatsvinden. Daartoe berekent de rechtbank eerst opnieuw het zogeheten rendementspercentage. Dit nieuwe rendementspercentage bedraagt € 739 / € 129.301 (het totale vermogen in box 3) = 0,57%. De rechtbank vermenigvuldigt dit percentage met het vermogen na aftrek van het heffingvrij vermogen (€ 30.000 in 2018). Dit leidt tot een nieuw forfaitair rendement van 0,57% x € 99.301 = € 566.
Wet: art. 5.5 Wet IB 2001 (tekst per 1 januari 2018)
Besluit: Besluit rechtsherstel box 3
Geef een reactie