De Hoge Raad heeft op 16 december 2022 de zienswijze van de rechtbank en het hof bij samenloop van de veilingregeling en margeregeling bevestigd. Drs. C. Verweij is in zijn annotatie in NTFR van mening dat de uitkomst van het arrest recht doet aan doel en strekking van de Wet op de omzetbelasting.
Een veilinghouder verkoopt via zijn veiling goederen. Deze goederen komen voor het grootste deel van particulieren. Bij verkoop van goederen via de veiling brengt de veilinghouder aan de particuliere verkopers een commissie in rekening. Aan de kopers van goederen brengt hij opgeld in rekening. De verkoper ontvangt van de veilinghouder per saldo de hamerprijs verminderd met de commissie. De veilinghouder meent dat hij over de in rekening gebrachte commissie geen omzetbelasting is verschuldigd. Daar is de Hoge Raad het niet mee eens. De Hoge Raad heeft bepaald dat de aankoopprijs voor de margeregeling moet worden verminderd met de in rekening gebrachte commissie door de veilinghouder. Voor de opbrengst moet de hamerprijs worden vermeerderd met het door de koper betaalde opgeld.
Niet kunnen verhalen van omzetbelasting irrelevant
De veilinghouder meent geen omzetbelasting verschuldigd te zijn over de commissies die hij particuliere verkopers in rekening brengt, omdat hij de verschuldigde btw niet achteraf op de particuliere verkopers kan verhalen. De Hoge Raad oordeelt dat de af te dragen omzetbelasting wordt geacht in de winstmarge te zitten en deze is door de veilinghouder ontvangen. Ook is het niet in strijd met het Unie-recht om particuliere verkopers op een veiling te belasten voor de ingehouden commissie. Het gaat hier namelijk om door de particulier gemaakte kosten voor het laten veilen van goederen, die als vergoeding voor een afzonderlijke, belastbare prestatie in de heffing van omzetbelasting moet worden betrokken. Ook is er geen strijd met Europese regelgeving, de te heffen omzetbelasting van de veilinghouder komt in resultaat overeen met de bepalingen in de BTW-richtlijn 2006.
Arrest Hoge Raad in overeenstemming met doel en strekking van de wet
Drs. C. Verweij geeft in zijn annotatie aan dat Rechtbank Noord-Holland en Hof Amsterdam (NTFR 2021/273) al goed uit de problematiek waren gekomen. Daarbij vooral kijkende naar doel en strekking van de btw-heffing. Namelijk het heffen van btw over in een handelsschakel toegevoegde waarde. Dat is bij toepassing van de margeregeling het verschil tussen de aankoop- en verkoopprijs. Dat is wat de wederverkoper verdient bij de verkoop van de gebruikte goederen. In dit geval verdient de veilinghouder aan de verkoop van de gebruikte goederen door de commissie in rekening te brengen aan de verkoper. En door het in rekening brengen van opgeld aan de koper. Bij elkaar vormen de commissie en het opgeld de door de veilinghouder toegevoegde waarde van de transactie.
Benieuwd naar de volledige analyse bij deze uitspraak door drs. C. Verweij? Deze is te vinden in NTFR 2023/29.
De auteurs van NDFR vormen de ruggengraat van NDFR. Dagelijks schrijven en bewerken 473 fiscale specialisten uit de wetenschap en adviespraktijk up-to-date commentaren op fiscale wetgeving en jurisprudentie. Zo maken ze voor jou de vertaalslag naar de praktijk. Test NDFR nu twee weken gratis!
Wet: art. 3 lid 5 en art. 28b Wet OB
Bron: Hoge Raad 16 december 2022, ECLI:NL:HR:2016:1867, 20/03239
Geef een reactie