Blijkt uit de loonstroken voor Rijnvarenden dat hun werkgever ziektekostenpremies heeft betaald? Dat wil nog niet zeggen dat de aftrek vanwege de vrije ruimte onjuist is berekend.
Sommige Nederlandse werknemers genieten loon van een werkgever die geen inhoudingsplichtige is voor de loonbelasting. Dat kan bijvoorbeeld het geval zijn als het gaat om een buitenlandse werkgever zonder vaste inrichting of loonadministratie in Nederland. In deze situatie behoren bepaalde vergoedingen, verstrekkingen en terbeschikkingstellingen niet tot het loon voor de Nederlandse inkomstenbelasting. Deze vergoedingen, verstrekkingen en terbeschikkingstellingen moeten dan zijn aangewezen als loon waarover de werkgever eindheffing toepast. Bovendien zou de werkgever door de vrije ruimte geen loonheffing zijn verschuldigd over dit eindheffingsloon. Door deze wettelijke bepaling hebben sommige Nederlandse werknemers, bijvoorbeeld bepaalde Rijnvarenden, recht op een aftrek op hun fiscale loon. Deze aftrek is gelijk aan het percentage dat overeenkomt met de vrije ruimte. In 2011 was de vrije ruimte 1,4% van het loon.
Geen bewijs voor hoger loon
In een aantal zaken heeft Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak moeten doen over een geschil tussen de Belastingdienst en bepaalde Rijnvarenden. Volgens de Rijnvarenden is voor de berekening van de hiervoor behandelde aftrek het opgegeven loon van belang. De inspecteur denkt daar anders over. Uit de loonstroken blijkt namelijk dat de werkgever ziektekostenpremies heeft betaald. De Belastingdienst stelt dat in verband met deze belastbare werkgeversbetaling een herrekening van het loon moet plaatsvinden. Maar de rechtbank oordeelt dat de fiscus daarmee niet aannemelijk heeft gemaakt dat de werknemers meer loon hebben genoten dan het bedrag waarvan bij de aanslagregeling is uitgegaan. Het enkele feit dat op de loonstroken betalingen staan van de werkgever voor ziektekostenpremies, zegt immers niets over de juistheid van het aangegeven loon. Er zijn geen concrete aanwijzingen dat de werkgever dat loon niet op de juiste wijze heeft bepaald. Het beroep van de Rijnvarenden is dus gegrond.
Wet: art. 3.84, tweede lid Wet IB 2001 en art. 31a, tweede lid Wet LB
Bronnen: Rechtbank Zeeland-West-Brabant 13 december 2022 (gepubliceerd 6 januari 2023), ECLI:NL:RBZWB:2022:7550, BRE 19/1577, Rechtbank Zeeland-West-Brabant 13 december 2022 (gepubliceerd 6 januari 2023), ECLI:NL:RBZWB:2022:7551, BRE 19/1578 en Rechtbank Zeeland-West-Brabant 13 december 2022 (gepubliceerd 6 januari 2023), ECLI:NL:RBZWB:2022:7552, BRE 21/3231
Geef een reactie