Zo lang niet vast staat dat een dga onvoldoende verdiencapaciteit heeft om een schuld aan zijn bv af te lossen, is in beginsel geen sprake van een verkapte winstuitdeling. Wel kan nu eventueel de Wet excessief lenen van de eigen vennootschap aan de orde zijn.
Een dga heeft in 1999 zijn onderneming ingebracht in een bv. Hij houdt via zijn holding een belang van 100% in die bv. In 1999 komen de dga en zijn bv een lijfrente overeen. De bv heeft een rekening-courantvordering op de dga. Met betrekking tot deze rekening-courantverhouding is geen schriftelijke overeenkomst gesloten. Sinds 2002 heeft de dga niet afgelost op zijn rekening-courantschuld. De jaarlijks verschuldigde rente is bijgeschreven op de rekening-courantvordering. In de jaren 2002 tot en met 2013 loopt de vordering op van € 120.929 naar een bedrag van € 1.012.226. Aan het eind van het jaar 2014 is de rekening-courantvordering echter gedaald naar € 26.228. In 2004 heeft de bv een pensioentoezegging aan haar dga gedaan. Op 1 januari 2014 hebben de bv en haar dga een nieuwe pensioenovereenkomst gesloten. Deze overeenkomst vervangt de eerder gedane pensioentoezeggingen.
Geen kwijtschelding, alleen maar afwaardering
De Belastingdienst meent dat de pensioenaanspraak en de lijfrente-afspraken zijn afgekocht in 2014, 2015 of 2016. De dga is het daar niet mee eens en het geschil mondt uit in een beroepsprocedure. Voor Hof Arnhem-Leeuwarden luidt het standpunt van de inspecteur dat de bv de dga een deel van zijn schuld heeft kwijtgescholden. Maar de dga stelt dat de rekening-courantvordering (civielrechtelijk) nog tot het volledige bedrag bestaat. De bv heeft deze vordering in de aangifte vennootschapsbelasting slechts op grond van goed koopmansgebruik gewaardeerd op een lager bedrag dan de nominale waarde. Het hof vindt deze verklaring van de dga aannemelijk, zodat het hof het primaire standpunt van de Belastingdienst verwerpt.
Subsidiair en meer subsidiair standpunt
Als subsidiair standpunt stelt de inspecteur dat de aanspraken voorwerp van zekerheid zijn geworden. Meer subsidiair stelt de Belastingdienst dat de bv in de jaren 2012 tot en met 2016 aan haar dga winstuitkeringen heeft gedaan. Deze standpunten redden het ook niet. Het is twijfelachtig of de verdiencapaciteit van de dga tekort schiet om tot aflossing over te kunnen gaan. De fiscus heeft evenmin omstandigheden gesteld die maken dat de situatie in de desbetreffende jaren zodanig verschilt van die in de voorafgaande jaren dat de pensioenaanspraak en de lijfrenteaanspraak in een van de onderhavige jaren voorwerp van zekerheid is geworden. Ten slotte heeft de Belastingdienst volgens het hof miskend dat de dga later met zijn pensioenuitkeringen zijn schuld aan zijn bv kan voldoen. Het hoger beroep van de Belastingdienst is daarom ongegrond.
Wet: art. 3.133 en 3.137 Wet IB 2001 en art. 19b Wet LB
Masterclass (excessief) lenen van en aan de bv
In deze cursus behandelt mr. Almer de Beer het wetsvoorstel excessief lenen bij eigen vennootschap en het leerstuk van de onzakelijke lening. Daarbij wordt de theorie behandeld vanuit (vele) praktijkvoorbeelden en staat hij uitgebreid stil bij de mogelijke oplossingen voor het afbouwen van rekening-courantschulden.
Geef een reactie