Als de betaalde en overeengekomen huurvergoeding maar ziet op één prestatie, ligt het voor de hand om bij de pro rata btw-aftrek uit te gaan van één prestatie.
Voor het realiseren van een kennis- en innovatiecentrum van de internationale glastuinbouwsector hebben twee vennootschappen en een bv elk een perceel grond gekocht. De ene vennootschap realiseert op haar perceel een schoolgebouw. Op het perceel van de andere vennootschap vindt de exploitatie van een bedrijf plaats. De bv realiseert op haar perceel een combigebouw, waar bedrijfsleven en onderwijs samenkomen. De school en het bedrijf liggen aan weerszijden van het combigebouw. De hoofdingang van het kennis- en innovatiecentrum ligt in het combigebouw. Het combigebouw bevat faciliteiten voor zowel de school als het bedrijf. Het kennis- en innovatiecentrum is medio augustus 2017 in gebruik genomen. Dat jaar heeft de bv huurovereenkomsten gesloten voor de verhuur van ruimten in het combigebouw. Daarbij is steeds geopteerd voor btw-belaste verhuur. In maart 2018 vond de officiële opening plaats.
Twee afzonderlijke diensten?
De bv heeft de omzetbelasting die is inbegrepen bij de bouwkosten van het combigebouw en in de exploitatiekosten van 2017 en 2018 volledig afgetrokken. Een van haar afnemers is de vennootschap met het schoolgebouw. Deze vennootschap gebruikt het gehuurde deel voor btw-vrijgestelde onderwijsdiensten. Tussen de bv en de Belastingdienst ontstaat een geschil over de hoogte van de aftrekbare voorbelasting. De bv stelt het combigebouw voor 91,15% belast te exploiteren. Dit percentage heeft zij berekend aan de hand van een toerekening van de oppervlakte van het combigebouw naar vrijgesteld en belast gebruik. Zij gaat daarbij ervan uit dat zij aan de vennootschap met het schoolgebouw twee afzonderlijke diensten verricht. Het gaat dan om de vrijgestelde verhuur van een oppervlakte van 789 m2 en om het belast ter beschikking stellen voor medegebruik van de overige ruimtes die niet afsluitbaar zijn.
Uit huurovereenkomst blijkt maar één prestatie
Maar de inspecteur stelt dat sprake van één prestatie: de verhuur van onroerende zaken. Op grond van de in 2017 gesloten huurovereenkomst huurt de vennootschap met het schoolgebouw een oppervlak van 2.041,7 m2. Deze verhuur is vrijgesteld van omzetbelasting. In totaal wordt 7.763,6 m2 van het vloeroppervlak verhuurd. De fiscus stelt daarom het belaste gebruik vast op 73,7%. Rechtbank Den Haag oordeelt dat dit terecht is. De vennootschap met het schoolgebouw betaalt de huur die is overeengekomen. Uit de huurovereenkomst uit 2017 blijkt niet dat dit bedrag deels uit een huurprijs en deels uit een gebruikersvergoeding bestaat. De bv bewijst evenmin dat het gebruik berekend op grond van de oppervlakte afwijkt van het werkelijke gebruik. Daarom verklaart de rechtbank het beroep van de bv ongegrond.
Wet: art. 15 Wet OB 1968
Geef een reactie