Advocaat-generaal Wattel concludeert dat de verplichte rekenrente van 4% bij de waardering van een pensioen in eigen beheer niet noopt tot rechtsherstel.
De wet bepaalt dat ondernemers bij de fiscale waardering van pensioenverplichtingen en andere soortgelijke verplichtingen algemeen aanvaarde actuariële grondslagen in acht moeten nemen. Daarbij moeten zij een rekenrente in aanmerking nemen van minimaal 4%. In drie zaken is de juridische houdbaarheid van de wettelijk verplichte minimumrekenrente van 4% betwist. Die rekenrente is zeker na de kredietcrisis immers (veel) hoger gebleken dan de marktrente op langlopende leningen. Dit leidt tot een te lage waardering van pensioenverplichtingen in eigen beheer. Daarmee heeft de wetgever doelbewust een inbreuk op het goed koopmansgebruik gemaakt. Nu is het in beginsel niet aan de rechter om eventuele onredelijke fiscale gevolgen daarvan weg te nemen. In de drie zaken hebben de desbetreffende ondernemers echter een beroep gedaan op hun recht op ongestoord genot van eigendom. Aangezien de Hoge Raad in het Kerstarrest van de wet is afgeweken, zou dat nu ook aan de orde kunnen zijn.
Geen sprake van bezitsontneming
Maar de Advocaat-generaal (A-G) meent dat de waardering van het pensioen in eigen beheer (PEB) een andere situatie is dan de vermogensrendementsheffing. De waarderingsregel met betrekking tot het PEB verschuift de aftrekbaarheid van pensioen- en stamrechtlasten naar de toekomst. Wellicht zijn in de toekomst deze aftrekposten niet te verwezenlijken. Dat betekent echter nog niet dat de fiscus daarmee een bezitting heeft afgenomen. Toekomstige inkomsten en voorwaardelijke aanspraken vormen geen bezitting. Bovendien is compensatie nog mogelijk als in latere jaren voldoende beleggingsresultaat wordt behaald. Ten slotte is in 2017 een manier geïntroduceerd om van het PEB af te komen. Al met al meent de A-G dat in de jaren waarop deze procedures zien nog geen sprake was van een buitensporige last. Het gaat daarbij om de jaren 2010, 2014 en 2016. Hij adviseert daarom de Hoge Raad de cassatieberoepen ongegrond te verklaren.
Bronnen: Parket bij de Hoge Raad 16 januari 2023 (gepubliceerd 3 februari 2023), ECLI:NL:PHR:2023:70, 20/02644, Parket bij de Hoge Raad 16 januari 2023 (gepubliceerd 3 februari 2023), ECLI:NL:PHR:2023:125, 20/03460, Parket bij de Hoge Raad 16 januari 2023 (gepubliceerd 3 februari 2023), ECLI:NL:PHR:2023:126, 22/01773 en Parket bij de Hoge Raad 16 januari 2023 (gepubliceerd 3 februari 2023), ECLI:NL:PHR:2023:137, 20/02644, 20/03460, 22/01773
Geef een reactie