Als een bestuursorgaan te lang doet over een verzoek om ambtshalve vermindering van een aanslag, is het een dwangsom verschuldigd.
Advocaat-generaal (A-G) IJzerman heeft in het belang der wet cassatie ingesteld. In de onderliggende zaak heeft een mede-eigenaar van een pand op 15 oktober 2019 een verzoek ingediend om een ambtshalve vermindering van een aanslag gemeentelijke heffingen. Nadat zij eerder in gebreke is gesteld, vermindert de gemeente de aanslag op 2 februari en 12 maart 2020. Maar zij heeft het verzoek om toekenning van een dwangsom afgewezen. De A-G meent dat deze afwijzing onterecht is. Zie ook NTFR 2022/2871 en ‘A-G: ook bij trage ambtshalve vermindering recht op dwangsom’.
Kantonrechter moet oordelen
De Hoge Raad stelt vast dat de dwangsombepaling bij niet-tijdig beslissen van bestuursorganen geldt bij iedere beschikking op een verzoek van een belanghebbende om een beslissing te nemen. Deze bepaling ziet dus niet alleen op besluiten in de vorm van een voor bezwaar vatbare beschikking. In de onderliggende zaak heeft de kantonrechter vastgesteld dat de mede-eigenaar van het pand na het verstrijken van de beslistermijn de gemeente in gebreke heeft gesteld. Daarom had de kantonrechter volgens de Hoge Raad moeten oordelen dat de gemeente nalatig is gebleven in het nemen van de beslissing. Daarmee heeft de gemeente onrechtmatig gehandeld tegenover de mede-eigenaar. Omdat het verzoek om een dwangsom in deze zaak ziet op een niet voor bezwaar vatbare beschikking, kan de bestuursrechter daarover niet oordelen. Aangezien de bestuursrechter geen rechtsbescherming kan bieden, legt de Hoge Raad deze taak neer bij de kantonrechter. Daarmee verklaart de Hoge Raad het cassatieberoep gegrond.
Wet: art. 4:17, 4:18 en 4:19 Awb, art. 65 AWR en art. 231 Gemw
Bron: Hoge Raad 3 februari 2023, ECLI:NL:HR:2023:134, 21/03856
Geef een reactie