De rechtsbescherming in de Wet op de internationale bijstandsverlening bij de heffing van belastingen (WIB) is voldoende gewaarborgd. Er staan geen wetswijzigingen in de planning. Dit schrijft staatssecretaris Van Rij in een Kamerbrief over de resultaten van het onderzoek naar de rechtsbescherming WIB.
Naar aanleiding van een toezegging aan de Eerste Kamer zijn de gevolgen van het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ EU) van 6 oktober 2020 onderzocht vanuit het oogpunt van rechtsbescherming. In de Wet op de internationale bijstandsverlening bij de heffing van belastingen (WIB) zijn regels gesteld voor uitwisseling van inlichtingen aan andere (lid)staten ten behoeve van de belastingheffing. Als de Belastingdienst de inlichtingen die op verzoek, automatisch of spontaan moeten worden uitgewisseld niet reeds in bezit heeft, wordt – al dan niet op verzoek van de verzoekende staat – een onderzoek ingesteld.
Het HvJ EU heeft bij arrest van 25 november 2021 geoordeeld dat als aan een persoon die inlichtingen bezit een boete is opgelegd vanwege het niet naleven van een inlichtingenbevel, hij over de mogelijkheid moet beschikken binnen de normale termijn alsnog aan het bevel te voldoen, zonder dat hem een sanctie wordt opgelegd. Die termijn gaat lopen nadat de rechtmatigheid van het bevel is vastgesteld. Die jurisprudentie werkt door in de nationale rechtsorde. Dat betekent dat als op grond van de WIB een boete wordt opgelegd, het bestuursorgaan of de rechter een nieuwe termijn stelt voor het (alsnog) voldoen aan het bevel. Als binnen die termijn aan het bevel wordt voldaan, vervalt de boete. Daarmee wordt bereikt dat een informatiehouder zich niet hoeft bloot te stellen aan een sanctie om toegang tot de rechter te krijgen.
Inlichtingenverzoek boeteprocedure
Die doorwerking van jurisprudentie geldt ook voor de in de bijlage genoemde uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS). De ABRvS heeft geoordeeld dat een rechtsingang moet openstaan om op te komen tegen het rechtsoordeel dat de belastingplichtige niet voldoet aan de vereisten voor aanwezigheid van een belastingplichtige in Nederland. Dit voorkomt dat de belastingplichtige ofwel de gegevensverstrekking moet weigeren waardoor het inlichtingenverzoek in een boeteprocedure door een rechter kan worden getoetst, ofwel de gegevens moeten worden verstrekt en de belanghebbende moet afwachten of een buitenlandse autoriteit op basis daarvan een beslissing neemt, terwijl onvoldoende zeker of een buitenlandse rechter in een procedure tegen die beslissing kan en zal toekomen aan een beoordeling van op grond van het Nederlands recht genomen rechtsoordelen. Voor zowel de informatiehouder, belastingplichtige als derde niet-informatiehouder, staat de weg naar de civiele rechter open. De belastingplichtige heeft daarnaast een rechtsingang in de staat waaraan de inlichtingen zijn verstrekt als die staat aan hem een belastingaanslag oplegt.
Geen wetswijzigingen
In de fiscale vakliteratuur klinkt een roep om verdergaande rechtsbescherming voorafgaand aan de inlichtingenuitwisseling. Van Rij kiest ervoor desondanks geen wetswijzigingen voor te stellen. Dat komt doordat in de Europese Richtlijn termijnen zijn vastgelegd waarbinnen inlichtingen moeten worden uitgewisseld, waaraan Nederland zich heeft te houden. De ervaring uit het verleden leert dat het vaak niet mogelijk was binnen de geldende termijnen de gevraagde inlichtingen uit te wisselen als bezwaar werd ingesteld en om een voorlopige voorziening werd verzocht. Het niet in acht nemen van die termijnen kan ertoe leiden dat de Europese Commissie een infractieprocedure start. Ook in niet-EU-situaties zijn termijnen afgesproken waarbinnen inlichtingen moeten worden uitgewisseld. Met de mogelijkheid voor belanghebbenden om naar de civiele rechter te gaan is toegang tot de rechter gewaarborgd en is Nederland nog steeds in staat aan zijn internationale verplichtingen te voldoen.
Geef een reactie