Schuldhulpverlening kan alleen vrijgesteld van btw plaatsvinden als de dienstverlener daarmee niet naar winst streeft, zo oordeelt de Hoge Raad.
De Hoge Raad heeft geoordeeld in drie arresten over twee btw-vrijstellingen voor instellingen voor algemeen (bedrijfs)maatschappelijk werk en instellingen die zich bezighouden met bepaalde vormen van schuldhulpverlening. De desbetreffende zaken zien op btw-ondernemers die diensten op het gebied van budgetbeheer, budgetbegeleiding en budgetadvisering verlenen. In de ene zaak gaat het om een eenmanszaak, in de andere twee zaken om bv’s, al dan niet binnen een fiscale eenheid voor de omzetbelasting. Hof Arnhem-Leeuwarden (NTFR 2020/2392) heeft geoordeeld dat deze diensten niet zijn vrijgesteld van omzetbelasting. Zie NTFR 2020/2392 en ‘Bewindvoerder is schuldhulpverlener’. Volgens het hof moet men het begrip schuldhulpverlening in het Uitvoeringsbesluit omzetbelasting 1968 – waarin diensten worden aangewezen die vallen onder de sociaal-culturele vrijstelling van de wet – strikt uitleggen. Daardoor valt uitsluitend het oplossen van problematische schuldsituaties onder de btw-vrijstelling. De desbetreffende ondernemers doen echter niet meer dan administratieve en geautomatiseerde werkzaamheden die inherent zijn aan het beheren van een budget. Maar in een van de zaken heeft Hof Den Haag geoordeeld dat een bewindvoerder wel een schuldhulpverlener kan zijn. Zie NTFR 2021/925 en ‘Bewindvoerder is schuldhulpverlener’.
Bevestiging van hofoordeel op andere gronden
De Hoge Raad onderschrijft het oordeel van Hof Arnhem-Leeuwarden dat de vrijstelling geen toepassing vindt. De reden daarvan is echter een andere, namelijk dat de ondernemers met hun prestaties winst beogen. Volgens de wettekst is een voorwaarde voor de vrijstelling dat men met de desbetreffende prestaties geen winst beoogt. De besluitgever heeft in de bijlage bij het Uitvoeringsbesluit weliswaar bepaald dat deze voorwaarde niet geldt voor schuldhulpverlening. Maar volgens de Hoge Raad overschrijdt de besluitgever daarmee de toegekende bevoegdheid. Ten overvloede merkt de Hoge Raad nog op dat de strikte uitleg door het hof van het begrip schuldhulpverlening juist is. Ook geeft de Hoge Raad uitleg aan diensten die nauw samenhangen met maatschappelijk werk en met de sociale zekerheid.
Wet: art. 11, eerste lid, onderdeel f Wet OB 1968
Besluit: art. 7 en Bijlage B, posten b.29 en b.33 Uitv. Besl. OB 1968
Bronnen: Hoge Raad 14 april 2023, ECLI:NL:HR:2023:460, 20/02590, Hoge Raad 14 april 2023, ECLI:NL:HR:2023:568, 20/02581 en Hoge Raad 14 april 2023, ECLI:NL:HR:2023:569, 20/03777
Geef een reactie