In het BZ Magazine legt mr. Geert de Jong, werkzaam bij Grant Thornton Accountants en Adviseurs, uit hoe bedrijven hun indirecte belangen in buitenlandse vrijgestelde fondsen moeten waarderen.
Ondernemingen, bijvoorbeeld bv’s, kunnen bij wijze van belegging effecten aanhouden. Normaal gesproken waarderen zij deze effecten voor fiscale doeleinden tegen kostprijs of lagere beurswaarde. Dit geldt ook voor effecten die niet eenvoudig zijn te verhandelen, zo licht de Jong toe. Maar aangezien voor zulke niet-courante effecten doorgaans geen jaarlijkse waardebepaling plaatsvindt, ligt waardering op kostprijs voor de hand. Voor de waardering van belangen in een vrijgestelde beleggingsinstelling (vbi) in Nederland geldt een uitzondering. Zulke belangen komen tegen de waarde in het economische verkeer op de fiscale balans te staan. Waardering tegen historische kostprijs is dus niet toegestaan.
Waarderingsvoorschrift ook voor buitenlandse lichamen
Vervolgens wijst De Jong erop dat het waarderingsvoorschrift voor een belang in een Nederlandse vbi ook geldt voor vergelijkbare belangen in bepaalde buitenlandse entiteiten. Grofweg gezegd gaat het om buitenlandse entiteiten met eenzelfde bijzondere status als de Nederlandse vbi. Dat wil zeggen: vrijgesteld van winst- en dividendbelasting. De Jong waarschuwt voor belangen van fondsen waarvan de bezittingen voor minimaal 10% bestaan uit belangen in zulke vrijgestelde entiteiten. Ook voor deze belangen geldt het waarderingsvoorschrift. Het is voor een bv echter niet altijd eenvoudig om te weten dat zij in zo’n entiteit belegt. Er zijn namelijk geen lijsten van beleggingsfondsen die in aanmerking komen voor waardering op waarde in het economische verkeer. Het is evenmin altijd eenvoudig om te bepalen of sprake is van een buitenlandse vbi. Dat vereist immers enige specialistische kennis over de werking van het buitenlandse fiscale systeem.
Corrigeren met foutenleer
De Jong stelt dat ondernemingen wel eens fouten maken bij de fiscale waardering van hun effecten met betrekking tot buitenlandse lichamen. Deze fouten zijn te herstellen met een beroep op de foutenleer. Dat kan op twee manieren. Ten eerste kan men de beginbalans wijzigen van het oudste jaar waarover de aanslag nog moet worden vastgesteld. Daarnaast moet een correctie plaatsvinden van de aanslag van het vorige jaar of eventueel van de vorige jaren. Dat gebeurt door navordering of door het vrijwillig betalen van belasting, dan wel door ambtshalve vermindering. Bij de tweede methode corrigeert de inspecteur het totale effect van de onjuiste waardering in het oudste nog openstaande belastingjaar. Uiteraard vereist deze methode afstemming met de Belastingdienst.
Wet: art. 3.29a Wet IB 2001 en art. 8, eerste lid Wet Vpb 1969
Het gehele artikel is te lezen in BZ Magazine van mei 2023.
Geef een reactie