Een echtpaar stelt dat de grote bedragen op hun Turkse bankrekeningen geleend geld betreft, maar dit is totaal niet aannemelijk.
Een vrouw en haar echtgenoot ontvangen in 2010 tot en met 2014 beide een WAO-uitkering. Zij heeft de Turkse bankrekeningen van haar echtgenoot niet opgegeven. Op 1 januari 2010 zijn de saldi € 182.295, op 1 januari 2014 staat er € 776.416 op de rekeningen. In 2014 is het volledige saldo van € 793.199 contant opgenomen. Haar echtgenoot is op 24 april 2014 samen met drie anderen aangehouden op de luchthaven van Düsseldorf met een flink bedrag in contanten. De vrouw is op 5 maart 2020 veroordeeld wegens het medeplegen van witwassen. Er zijn aan de vrouw navorderingsaanslagen met vergrijpboeten opgelegd voor niet-opgegeven banktegoeden. Volgens de vrouw zijn de Turkse banktegoeden geen eigen geld, maar geleend geld.
Terechte navorderingsaanslagen
Rechtbank Gelderland bevestigde de opgelegde navorderingsaanslagen, maar verminderde wel de vergrijpboeten enigszins wegens overschrijding van een redelijke termijn voor beboeting (deze uitspraak is niet gepubliceerd).
Geen sprake van geleend geld
Hof Arnhem-Leeuwarden oordeelt dat er terecht is nagevorderd. De vrouw heeft verklaringen van de zogenaamde geldschieters en getuigen ingebracht van begin april 2019. Zij zouden het geld hebben uitgeleend om te profiteren van de hogere Turkse rente voor Turkse burgers die in het buitenland wonen. De echtgenoot hoefde de leningen pas aan het einde van de looptijd contant af te lossen. Het verloop van de bankrekeningen spreekt dit echter tegen. De saldi stijgen niet in jaren dat er hoge bedragen zijn geleend, en vice versa. Ook spreken de verklaringen van de geldschieters een door de echtgenoot afgegeven verklaring tegen. Hij heeft het over een vriendendienst, de geldschieters over een zakelijke overeenkomst.
Vergrijpboete
Er zijn terecht vergrijpboeten opgelegd ter hoogte van 150% van de nagevorderde box 3-heffing. Het hof acht niet geloofwaardig dat de vrouw niet wist dat de Turkse bankrekeningen moesten worden opgegeven. De saldi waren zeer hoog en zij kon al jaren over de rekeningen beschikken. Zij moest weten dat het niet opgeven van het geld tot een te lage heffing zou leiden (voorwaardelijke opzet). Er is geen reden voor een verdere vermindering van de boeten.
Wet: art. 5.3 Wet IB 2001 en art. 67e AWR
Geef een reactie