Minister Van Gennip en staatssecretaris Van Rij geven antwoord op vragen over een brief over de Voortgang werken met en als zelfstandige(n) van 16 december 2022. De inzet is om het wetsvoorstel rond de zomer in (internet)consultatie te brengen.
Bij de uitwerking van de hoofdelementen wordt voor de verduidelijking van het begrip ‘in dienst van’ uit artikel 7:610 BW toegewerkt naar een gecomprimeerde lijst van criteria die de drie hoofdelementen verder invullen (aanwijzingen en toezicht, inbedding en contra-criteria van zelfstandig ondernemerschap in de betreffende arbeidsrelatie). Gekeken wordt welke criteria zwaarwegend zijn ten opzichte van andere criteria die in de jurisprudentie voorkomen om werk op basis van een arbeidsovereenkomst, te onderscheiden van werk dat zonder arbeidsovereenkomst als zelfstandige kan worden gedaan. De hoofdelementen instructies en toezicht, inbedding in de organisatie en ondernemerschap verhouden zich zo tot elkaar dat bekeken moet worden hoe de criteria die wijzen op een gezagsrelatie (‘instructies en toezicht’ en ‘inbedding’) wegen ten opzichte van de criteria die wijzen op een werkende die voor eigen rekening en risico werkt als ondernemer. Deze weging van hoofdelementen ten opzichte van elkaar dient in de uitwerking ervan nog bezien te worden.
Rechtsvermoeden
Het rechtsvermoeden gekoppeld aan een uurtarief betreft uitsluitend een rechtsvermoeden van een arbeidsovereenkomst, dat weerlegbaar is door aan te tonen dat er geen sprake is van arbeid, loon en werken in dienst van (gezag). Het uurtarief is een relatief eenvoudig criterium, waarmee de werkende zich kan beroepen op het rechtsvermoeden. Het rechtsvermoeden versterkt daarmee uitsluitend de positie van de werkende doordat die makkelijker een arbeidsovereenkomst kan claimen. De uiteindelijke toets of sprake is van een arbeidsovereenkomst blijft echter gebaseerd op arbeid, loon en werken in dienst van (gezag). Er ontstaat derhalve niet automatisch een arbeidsovereenkomst als onder dit uurtarief wordt gewerkt. Het is dan ook niet zo dat met de invoering van dit rechtsvermoeden iedere vorm van werk onder dit (nog vast te stellen) uurtarief onmogelijk wordt gemaakt. Er gaat naar verwachting wel een sterk preventief effect vanuit. Het rechtsvermoeden vormt een extra prikkel voor werkgevende en werkende om, als onder het geldende tarief gewerkt wordt, vooraf te beoordelen of de opdracht kan worden uitgevoerd door een zelfstandige of dat een arbeidsovereenkomst is aangewezen.
Grijs gebied
Het kabinet is zich er van bewust dat er een grijs gebied bestaat van situaties waarin niet 100% vooraf duidelijk is hoe een arbeidsrelatie moet worden gekwalificeerd. Dit grijze gebied wordt door de voorgenomen verduidelijking naar verwachting verkleind. De ambitie tot het opheffen van het handhavingsmoratorium gaat daarom gepaard met zowel het gelijker maken van het speelveld tussen zelfstandigen en werknemers als het verduidelijken van de regelgeving. Daarnaast werkt het kabinet aan de doorontwikkeling van de webmodule om de duidelijkheid te vergroten onder welke voorwaarden buiten dienstbetrekking kan worden gewerkt.
Handhavingsaanpak
Het kabinet heeft de ambitie om het handhavingsmoratorium uiterlijk per 1 januari 2025 volledig op te heffen. Op dit moment is er nog geen volledig zicht op de populatie waarbinnen de kwalificatieproblematiek ten aanzien van arbeidsrelaties speelt en welk gedrag betrokkenen binnen deze populatie vertonen. Daardoor is het lastig om de handhavingsaanpak te enten op specifieke doelgroepen. De Belastingdienst wil daarom beter zicht krijgen op deze populatie. In dat kader zullen verschillende activiteiten worden opgestart om dit inzicht te verbeteren.
Verplichte arbeidsongeschiktheidsverzekering
Met de brief van 3 april jongstleden, heeft het kabinet een verdere invulling gegeven aan de verplichte arbeidsongeschiktheidsverzekering voor zelfstandigen. Het kabinet heeft besloten om ib-ondernemers (en meewerkend partners) wel verplicht te verzekeren, en directeur-grootaandeelhouders en resultaatgenieters op dit moment niet. Wanneer het in de toekomst uitvoeringstechnisch wel haalbaar is om een onderscheid te maken tussen zelfstandigen met en zonder personeel, kan een verzekeringsplicht voor de dga’s zonder personeel worden ingevuld.
Ten opzichte van dga’s bij ib-ondernemers is het aandeel onverzekerde, kwetsbare zelfstandigen aanzienlijk hoger. Door deze invulling van de kring van verzekerden kan in theorie het oprichten van een bv een manier worden om de verplichte arbeidsongeschiktheidsverzekering en de daarbij behorende premie te vermijden. Na invoering van de verplichte arbeidsongeschiktheidsverzekering voor zelfstandigen, kunnen kleine ondernemers met een bruto jaarinkomen tot ongeveer € 29.000 een lagere belasting- en premiedruk realiseren door een bv op te richten en geen arbeidsongeschiktheidsverzekering af te sluiten. Het is echter niet waarschijnlijk dat dit in de praktijk zal leiden tot significante aantallen ondernemers die een bv oprichten met als hoofddoel de verzekeringsplicht en -premie te vermijden.
Geef een reactie