De Kennisgroep successiewet heeft de vraag beantwoord of de verkoop van de veeteelttak van een gemengd bedrijf en het investeren van de verkoopopbrengst in de akkerbouwtak van dat bedrijf, gevolgen heeft voor de bezitseis en het voortzettingsvereiste van de BOR.
X drijft als ondernemer voor de inkomstenbelasting een onderneming. De activiteiten bestaan uit zowel veeteelt als akkerbouw. Er is sprake van een zogenoemd gemengd bedrijf. X verkoopt uit eigen beweging de veeteelttak. In samenhang daarmee verwerft hij het jaar daarop met de totale verkoopopbrengst drie hectare extra grond en machines, waarmee hij de akkerbouwgronden intensiever en efficiënter kan bewerken. X past terecht toe de herinvesteringsreserve van artikel 3.54 Wet IB 2001 in combinatie met onderdeel 2.5 van het besluit Inkomstenbelasting, vennootschapsbelasting. Herinvesteringsreserve; Verzamelbesluit van 13 juli 2022 nr. 2022-4487, Stcrt. 2022, 19071. X kan geen gebruik maken van de regeling ‘Provinciale aankoop en beëindiging veehouderijen nabij natuurgebieden’.
Herinvesteringsreserve
Bij uitbreidingsinvesteringen in losse bedrijfsmiddelen vangt geen bezitstermijn aan. Of het ophouden met een tak van een gemengd bedrijf (één IB-onderneming), waarna de verkoopopbrengst wordt geïnvesteerd in de andere tak van dat bedrijf, tot strijd leidt met het voortzettingsvereiste van de BOR is afhankelijk van de feiten en omstandigheden. Als sprake is van gedeeltelijke staking volgens de IB is dat in strijd met het voortzettingsvereiste. Voor de beoordeling of sprake is van gedeeltelijke staking is niet relevant of met de verkoopopbrengst een herinvesteringsreserve wordt gevormd. Als sprake is van gedeeltelijke staking en deze is het gevolg van overheidsingrijpen dan geldt onder omstandigheden de regeling die de voortzettingsperiode opschort (artikel 10, eerste lid, onder c, van de Uitvoeringsregeling Schenk- en erfbelasting).
Geef een reactie